Vlaanderen
Nederlands en Frans in Vlaanderen
Naar aanleiding van de brief die de redactie van ‘Neerlandia’ van een lezer mocht ontvangen in verband met het artikel verschenen in het Octobernummer 1950, onder het hoofd ‘De Nederlandse taal in en buiten ons taalgebied’, kan ik niet anders dan de argumenten, die door Uw briefwisselaar tot staving van zijn betoog worden aangehaald, ten volle beamen.
Ik ben vrij goed met de taaltoestanden te Brussel vertrouwd. Het valt niet te loochenen, dat de slechte gewoonte der Nederlanders om zich bij hun Zuiderburen van een opgeraapt mondje Frans te bedienen, en daartegenover de aarzeling van vele Brusselaars om zich uit te drukken in het Nederlands - dat de meesten nochtans voldoende beheersen om een vlot gesprek te kunnen voeren - tot potsierlijke verhoudingen leidt.
Het is mij vaak gebeurd, dat ik b.v. door een Nederlandse automobilist in het Frans werd aangesproken en dat de vrager wel enigszins verrast opkeek, toen hem de gewenste inlichting in goed Nederlands werd verstrekt. Terzelfdertijd was een duidelijk gevoel van opluchting merkbaar, als zegde de man tot zich zelf: ‘Goed maar, dat ik hier ook met mijn eigen taal terecht kom!’
De oorzaak van het kwaad ligt m.i. niet zozeer in het feit dat de Brusselaars afkerig zouden staan tegenover het Nederlands, doch lijkt mij vooral te wijten aan een verkeerd begrip der Belgische toestanden en een gemis aan voorlichting van Nederlandse zijde. Ook nadat hij de Rijksgrens heeft overschreden, zou het elke Nederlander duidelijk moeten zijn, dat hij zich in een taal- en cultuurverwant land bevindt, en dat hij dus geenszins tot het Frans zijn toevlucht behoeft te nemen om overal, tot ver Zuidelijk van de Belgische hoofdstad, te worden begrepen. Hij zal dan spoedig ondervinden, dat hij in de Vlaamse steden en dorpen, ja ook te Brussel, beter terecht komt met het spreken van beschaafd Nederlands, dan met één der twee ‘namaaktalen’, waarvan door de schrijver van het ingezonden stuk gewag wordt gemaakt. En dit behoeft geenszins te verwonderen, daar de Vlamingen, die ook nog te Brussel, hoewel vaak oppervlakkig verfranst, in de meerderheid zijn, over een rijkere Vlaamse (dus Nederlandse) woordenschat beschikken en zodoende onze taal beter beheersen dan het kunstmatige, en meestal onbeholpen Frans, dat zij zich op de school en in de dagelijkse omgang eigen hebben gemaakt.
Wij zouden wel eens een statistiek onder ogen willen krijgen van de Nederlanders, die te Brussel vergeefs naar een ‘Rue Nouvelle’, een ‘Place du Marché’, een ‘Chaussée Flamande’ of een ‘Station du Sud’ hebben uitgezien, wanneer zij met de Nederlandse benaming: Nieuwstraat, Grote Markt, Vlaamse Steenweg en Zuidstation, dadelijk de goede weg zouden gevonden hebben.
Ook in het zakenleven kan het gebruik van het Nederlands - vooral door de Nederlanders zelven - niet genoeg worden aangeprezen, en geeft het doorgaans geen aanleiding tot ontgoochelingen. Te Brussel hebben de bestuurders van handelsondernemingen of grote firma's een voldoende kennis van het Nederlands