* * Hoe zit dat?
In ‘De Woensdagmorgen’, het schoolradio-weekblad van de V.P.R.O., en wel in het nummer van 13 Jan. 1951, lezen wij het volgende over Brussel:
Tenslotte een woord over de Brusselaars. Brussel is van oorsprong een echte Vlaamse stad en nog heden ten dage spreekt bijna de helft van de Brusselse bevolking Vlaams. Het valt echter niet te ontkennen, dat de Franse taal in Brussel veld wint, maar dat komt o.a., doordat er van Franse zijde veel grotere activiteit ontwikkeld wordt om de belangstelling der Brusselaars te trekken, dan van Nederlandse zijde.
Wie in Brussel een politie-agent, een postbode of een tramconducteur aanspreekt, zal met genoegen bemerken, dat deze ambtenaren zich heel goed in het Nederlands kunnen uitdrukken. Daartoe zijn zij dan ook verplicht. De Belgische wet schrijft voor, dat een overheidsdienaar de beide landstalen, Nederlands en Frans, moet beheersen in woord en geschrift.
Wij laten, zoals iedereen begrijpen zal, deze zakelijke mededelingen, wat haar juistheid betreft voor rekening van de redactie van ‘De Woensdagmorgen’.
Wat wij evenwel belangrijk achten is dat deel van de zin, dat wij beter hebben laten uitkomen.
Het is bekend, dat men van Franse zijde alles doet om het Frans een bevoorrechte plaats te verschaffen.
Zelfs dáár, waar het Nederlands veel meer recht daarop had.
Onze Vlaamse vrienden weten daarvan mee te spreken.
Nu hebben wij altijd een hekel aan afbreken. Het negatieve ligt ons niet. Wij vinden het beter om door harde arbeid eigen stellingen te versterken, dan die van een ander te ondergraven.
Zo ook hier.
Vlaming en Noord-Nederlander hebben hier maar één taak. Hun eigen taal te gebruiken en goed te gebruiken in woord en geschrift en hun kinderen op te voeden in liefde voor de geschiedenis van hun land.
Brussel moet Vlaamse kranten, Vlaamse boeken en tijdschriften kunnen lezen.
Dan komt de rest van zelf.
En in Nederland houde men in gezin en school, op de straat en op het toneel, in vergadering en bijeenkomst, in de keuze van krant en boek zijn Nederlands ongerept.
Als de V.P.R.O. in haar uitzendingen voor de scholen daaraan mee zal willen werken, zal hij het A.N.V. in zijn arbeid naast zich vinden.
Ten slotte één vraag: ‘Wat doen de Nederlands sprekenden in Brussel zelf?’
En, - maar wij durven het bijna niet te vragen: ‘Waarom volgt Nederland hier Frankrijk niet na?’
Is men misschien bang, ja waarvoor eigenlijk?
Sommigen zijn zelfs bang om zich aan koud water te branden.
Die vrees kon de wereld wel eens een eindje verder op de weg naar de ondergang helpen. En een goed eindje ook.