telkens in een berijmde aankondiging, door de regiseur Bert De Bois, voor de aanwezigen nader toegelicht. Tussen de uitvoering van sommige liederen in, oogstten lenige vendelzwaaiers met hun sierlijke, zinnebeeldige oefeningen, een ruim verdiende bijval.
Vlaanderens natuurschoon en levenslust, Vlaanderens vroomheid, zijn leed, zijn strijdvaardigheid en zijn betrouwen in de toekomst, dit alles wordt door de duizendkoppige massa met geestdrift uitgezongen in liederen als ‘Kempenland’, ‘Waar de Maas en Schelde vloeien’, ‘Nu sijt wellecome’, ‘Lieve Vrouw der Lage Landen’, ‘Wilt heden nu treden’, ‘Were di’, ‘De Trommel slaat’, ‘Vlaanderen herrijst’, ‘Voor outer en heerd’, ‘Groeninge’, ‘De Blauwvoet’, ‘Wij zijn bereid’, en nog vele andere grepen uit de onuitputtelijke Vlaamse en Nederlandse liederenschat.
Een aanhoudend handgeklap begroet de verschijning op het podium van de heer Willem De Meyer, de onvermoeibare levenswekker en bezieler van het Algemeen Nederlands Zangverbond, die met vaste hand de uitvoering leidt van de ‘Vlaamse Leeuw’. Over de rechtstaande en meezingende menigte dreunen door de wijde hal de machtige tonen van het bekende strijdlied, als waardige bekroning van dit 13de Nationaal Zangfeest.
Wij brengen gaarne hulde aan de inrichters en aan alle medewerkenden: dirigenten, regisseur, dichter der bindende teksten, vendelzwaaiers, meisjes- en knapenkoren, die van deze Hoogdag der Vlaamse Zangkunst een verheven belijdenis van Nederlandse stamtrots wisten te maken. Over het vlot verloop van een zeer omvangrijk en telkens afwisselend programma kunnen wij niets dan goeds zeggen.
Bij de erkenning van ieders verdienste, moet het ons evenwel van het hart, dat ditmaal het ontbreken van het oranje-blanje-bleu en de kleuren van Zuid-Afrika, naast de Vlaamse Leeuwenvlag, door talloze aanwezigen als een spijtig verzuim werd aangevoe1d. Dergelijke groots opgezette plechtigheden belangen ten slotte niet alléén Vlaanderen doch het gehele Nederlandse cultuurgebied aan, en het past dan ook dat de gemeenschapsband der geestesverwante volken door de aanwezigheid der landsvaandels van Nederland en Zuid-Afrika zou worden beklemtoond. Voorts zou de uitvoering van het ‘Wilhelmus’ bij het slot, vóór of na de ‘Vlaamse Leeuw’, wellicht een betere indruk hebben gemaakt, dan dit nu - als samenzang in een onderdeel van het eigenlijk programma - het geval was.
En mogen wij ten slotte nog de Nederlanders, en wellicht ook de Zuid-Afrikaners, die daartoe in de gelegenheid mochten zijn, aansporen om zo talrijk mogelijk de volgende jaarlijkse Zangfeesten bij te wonen. Het staat buiten twijfel, dat zij zich voor de gedane moeite ruimschoots beloond zullen achten.
M.v.G.