geschiedenis van ons land ons op bijna iedere bladzij leren. Men kan zelfs wel zeggen, dat onze betekenis, internationaal gezien, af te lezen is uit de toestand, waarin onze scheepvaart op een bepaald ogenblik verkeert.
Als in de 17de eeuw (algemeen een bloeitijdperk genoemd) de scheepvaart een ongekende bloei beleeft, dan tekent, naar wij menen, de schrijver de Nederlanders goed. Hij schrijft:
‘Harde werkers als ze waren, vol ijver (om) zich een flink aandeel in (de) lonende vaart en handel te verwerven, en aanvankelijk met zeer weinig tevreden, zullen ze toen allereerst de Duitsers hebben verdrongen in de Oostzeestaten, waar dat volk door zijn optreden weinig geliefd was. De Hollanders wisten van geven en nemen, waren betrouwbaar en voelden zich niet de meerderen van vreemde volken; daarbij was de zee altijd hun element geweest, en zo werd daar in heel korte tijd de basis gelegd voor de geweldige (op) vlucht die onze scheepvaart over de hele wereld in de 17de eeuw zou vertonen.’ (bl. 9)
Dat die toestand niet blijven kon, is ieder duidelijk, die de politieke en economische geschiedenis van Europa kent. Maar dat een betrekkelijk klein volk niet achter behoeft te blijven is ook duidelijk. In dat verband denken wij aan de Noren, die hoewel veel geringer in aantal, na 1850 de vrachtvaarders van Europa zijn geweest.
De schr. vertelt op bl. 10, dat bij het uitbreken van de wereldoorlog Nederland niet meer dan 700 stoomschepen, tegen Noorwegen 3400, in de grote vaart had.
Het staat voor ons vast, dat hier weer een grote taak voor de Nederlandse energie en durf ligt.
Onze toekomst ligt voor een groot deel op het water. Daarvoor is nodig, dat onze jeugd - het jonge Nederland dus - weer in die richting wordt opgevoed.
Dat het onderwijs zodanig wordt, dat het een geschikte vooropleiding kan zijn om op verre zeeën en onder vreemde luchten aan onze jonge mensen een bestaan te verzekeren en de naam van Nederland te verbreiden en hoog te houden.
De schrijver van dit prachtige, mooi uitgevoerde boek heeft gelijk:
‘het varen is voor ons volk een levensfactor; niet slechts ter wille van “de deviezen” die thans wel alles lijken te beheersen; niet alleen vanwege het belangrijke deel van het nationale inkomen dat ons overbevolkte land aldus buiten zijn grenzen verdient; maar niet het minst om het hoge peil van ontwikkeling dat een volk door de zeevaart krijgt. We moeten het punt weer bereiken dat men te allen tijde in elke haven van de wereld ten minste één Nederlandse boot moet zien liggen, en in ettelijke havens van Noord- en Zuid-Amerika en van het Verre Oosten op ieder willekeurig ogenblik verscheidene.’
Het zal het A.N.V. een reden tot grote voldoening zijn, indien deze wens in vervulling gaat.
De Nederlandse geest slaapt nog niet.
Gelukkig.
En een vreedzaam imperialisme van de geest maakt deze ook sterker.
En daarom is het toch maar te doen.
De scheepvaart is een bij uitstek Nederlands bedrijf; historisch, economisch, ook uit een oogpunt van volkskarakter.
Wij moeten varen.
En dit boek vertelt ons in woorden en getallen, hoever we op deze weg reeds zijn gegaan.
Maar ook, hoeveel we nog af te leggen hebben.
§