Herkomst en groei van het Afrikaans
door Prof. Dr G.G. Kloeke (Universitaire Pers, Leiden 1950)
Zowel over de herkomst als over de groei van het Afrikaans, de taal van onze Zuidafrikaanse stamgenoten, bestaan nog allerlei onjuiste voorstellingen. De populaire voorstelling is wel deze, dat het Afrikaans in 1652 (het jaar van de stichting van de Kaapkolonie) als een mengsel van alle mogelijke dialecten, begoten met een flinke scheut Maleis-Portugees, ontstaan is. In 1688 en volgende jaren zou het weer een aantal eigenaardigheden aan het Frans ontleend hebben, terwijl er in de 18e eeuw een sterke vermenging met Duits plaats gehad zou hebben. Wanneer men echter de meer dan 40 dialectkaartjes in kleurendruk, die professor Kloeke in zijn boek over het Afrikaans publiceert, met hem nauwkeurig bekijkt, dan komt men tot een heel andere conclusie. Het blijkt dan, dat het Afrikaans juist die klan ken en woorden bezit, die ook in de volkstaal van Zuid-Holland en zijn onmiddellijke omgeving voorkomen. Zo komt bijvoorbeeld het Afrikaanse deur ‘door’ overeen met het Zuidhollandse deur ‘door’; hetzelfde geldt voor het Afrikaanse geut ‘goot’, heuning ‘honing’, vul ‘veulen’ enz. Er zijn zelfs een aantal verschijnselen zoals koei ‘koe’ en nuut ‘nieuw’ die bewijzen, dat het speciaal de volkstaal van het zuidelijke Zuid-Holland is waarop het Afrikaans berust. Dank zij het voortdurende contact met de geschreven taal in Holland, men denke hier voornamelijk aan de dagelijkse lectuur van de Statenbijbel, bezit het Afrikaans naast deze volkstaalvormen ook een groot aantal klanken en woorden die men als ‘deftig’ of ‘Hoog-Hollands’ kan karakteriseren.
Het verschijnsel van de Zuidhollandse afkomst van het Afrikaans is te meer opmerkelijk, daar de immigranten uit Zuid-Holland onder de stichters van de Kaapkolonie sterk in de minderheid waren. Dit kan men uit de oude monsterrollen, waarvan de schrijver er een in zijn boek opneemt, gemakkelijk aflezen. Het aantal vreemdelingen, uit Neder-Duitsland , Denemarken en elders, was veel groter. En toch heeft het Afrikaans een onbetwistbaar Hollands karakter. Een mooi bewijs voor de stelling, dat het onjuist is te menen, dat het ras of de stam beslissend is voor de taal die men spreekt. Bij het Afrikaans doet zich het opmerkelijke verschijnsel voor, dat een kleine zeer invloedrijke minderheid, namelijk, Van Riebeeck en zijn prominente Zuidhollandse helpers, hun (Zuidhollands) stempel op de taal gedrukt hebben.
Hoe komt het dan, dat het Afrikaans in zijn tegenwoordige vorm zo veel van het tegenwoordige Hollandse dialect afwijkt? Hesseling heeft dit willen verklaren door de invloed van de Maleis-Portugese handelstaal, waarmee men in voortdurend contact stond. Wanneer men echter de schriftelijke gegevens over het oudste ‘Kaaps’ nagaat, dan blijkt de vereenvoudiging van de vervoeging en de verbuiging, de voorkeur voor het perfectum in plaats van het praeteritum, het gebruik van die als lidwoord, al in eerste aanleg aanwezig te zijn in de geschriften van uit het Nederduitse of Deense gebied gekomen immigranten, zoals De Smit en Van Meerhoff. Zij en andere niet-Nederlandse kolonisten hebben van het begin af geprobeerd, zich van het Hollands van de leiders van de kolonie te bedienen. Dit heeft tot de bekende vereenvoudigingen geleid. Voor de groei en de fixering van de spreektaal in de Kaapkolonie is dit feit van groot belang geweest: de opgroeiende Kaapse jeugd van Nederlandse en van vreemde afkomst moet zich in het dagelijkse gesprek van dit vereenvoudigd ‘Hollands’ bediend hebben. De ouders zullen zich aan dit ‘bederf’ van de kindertaal niet gestoten hebben: in school en kerk bleef men trouw aan de ‘deftige’ taal uit het moederland, die men als de ‘officiële’ taal kon beschouwen. Zo heeft de Afrikaanse spreektaal zich lange tijd betrekkelijk ongeremd kunnen ontwikkelen, in ieder geval lang genoeg om het Afrikaans zijn typisch karakter te geven.
Het resultaat waartoe professor Kloeke in zijn boek komt, is een mooi succes voor de door hem in Nederland tot ontwikkeling gebrachte dialectgeografie. Het boek is in een levendige trant geschreven. Dit feit en het belangwekkende onderwerp, maken het ook voor de belangstellende leek een aantrekkelijk werk.
Dr B. VAN DEN BERG