Neerlandia. Jaargang 54
(1950)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdStemmen onzer lezersMajoor Dr H.P. Schaap, die inmiddels vermoedelijk reeds naar Nederland is teruggekeerd, schreef ons:Ga naar voetnoot*) In het Decembernummer van ‘Neerlandia’, gisteren door mij ontvangen, lees ik met genoegen op bladz. 138 het stukje ‘Vragen en antwoorden, op een geschiedkundig plan.’ Dat een Nederlander, die voor ontwikkeld en beschaafd wil doorgaan niet weet, wat er gebeurde op 11 Juli 1302, is inderdaad heel erg en bewijst slechts, dat er in ons goede vaderland iets hapert aan het onderwijs en aan de volksvoorlichting. (Ach nebbisj, heb ik dáárvoor, jaar in jaar uit, in de verschillende vaderlandse dagbladen over het Waterloo der Middeleeuwen geschreven, over het aandeel der Zeeuwse ridderschap in de zege op de Groeninger kouter, over dat nare monumentje bij het Manpad, dat wijlen Busken Huet met een zwarte sluier wilde bedekt zien; - heb ik dáárvoor, jarenlang, op 11 Juli uit mijn huis de Vlaamse Leeuwenvlag laten wapperen, - het laatst in 1939 - en is mijn echtgenote dáárvoor, nà de bevrijding, door onverstandige lieden lastig gevallen?! - ‘Oleum | |
[pagina 9]
| |
et operam perdidi!’, kan ik uitroepen met de Romeinse treurspeldichter.) Maar ja, als uw medewerker M.v.G. nu gaat eisen, dat men óók moet weten, ‘het tijdstip waarop de Spanjaarden uit Den Briel werden verjaagd’, dan is dat toch wel wat te veer gevergd, zou ik denken! - In elk geval: op 1 April 1572 is dat niet gebeurd, als U begrijpt wat ik bedoel. Want toen Jan Pietersz. Coppelstock met de zegelring van jonker Willem van Bloys van Treslong voor de Brielse vroedschap verscheen, en Jacob Simonsz. de Rijck de Noordpoort liet rameien, was er om zo te zeggen geen Spanjaard in Den Briel te bekennen. Het garnizoen was immers geruime tijd eerder, op last van Alva, naar Utrecht verplaatst. - De Brielse koekebakkers zaten danig in hun rikketik, te meer toen Coppelstock een nul achter het cijfer 500 plaatste! En de illegaliteit in Den Briel was op haar ‘qui vive’, (of de 5de colonne, hoe men het noemen wil!). Leest U het aardige boekje van de heer Wijnschenk over de Inneming van Den Briel er maar eens op na. (Uitgave Drukkerij H. Born, Assen). En ook de ‘Historische Gids door Den Briel’ van wijlen Johan H. Been, opnieuw bewerkt door de ondergetekende in 1934. (Uitgave D. Moerman, Den Briel). * * *
Dr. Schaap zond ons tevens het hier volgend artikel: De bekende letterkundige, Siegfried E. van Praag, schreef het vorige jaar in het weekblad ‘De Stem van Israël’, 2de jaargang, no. 5, o.a. het volgende: ‘Een der opvallendste lotsmotieven van onze lange geschiedenis is de wederopbouw van het geheel uit een klein overgebleven gedeelte uit de “sjaärieth sjel Jisraëel”. (= rest van Israël. S./). Het is onwijs tegen de geschiedenis te morren en terecht zegt Koneretn, dat er een tijd is om saam te garen en een tijd om uiteen te laten vallen. Maar als wij denken aan de grote volksgroepen die in de loop van onze geschiedenis verloren gingen, buigen wij het hoofd als paarden bij storm. De Tien stammen vergingen en in Jehoeda en Benjamien werd het volk gered. De Babylonische ballingschap kwam en in hoofdzaak uit resten werd het Joodse volk weer opgebouwd. Aan de terugkerenden uit Babylon hebben christenen en moslims (wellicht) hun godsdienst te danken, en wij het voortbestaan. En in onze dagen verging het Europese Jodendom, en wéér werd uit een rest het nieuwe geschapen en het voortbestaan verzekerd.’ Hoe men moge denken over dit alleszins wonderbaarlijk verschijnsel, en of men het theologisch, historisch-materialistisch, of simpelweg ‘registratief’ wenst te verwerken, - het past de andere volken hierbij een ogenblik eerbiedigljk stil te staan en het eigen lot, in het licht van Israëls historie, te overdenken. Het verzamelen van de ‘sjaärieth sjel Jisraëel’ begon eerst recht nà de eerste wereldoorlog 1914-'18, en in die tijd schreef ook Von Spengler z'n ‘Untergang des Abendlandes’. Beide verschijnselen zijn een kwestie van langere adem. Zo iets gaat langzaam, naar menselijke berekeningen. De Babylonische-, de Romeinse-, en de Byzantijnse wereldheerschappijen vergingen óók niet in enkele tientallen van jaren. Ik waag mij niet aan voorspellingen aangaande het toekomstig lot van het Nederlandse volk. Maar wel maak ik mij, mèt vele oprechte vaderlanders, oprecht bezorgd. Er zijn wel hoopgevende verschijnselen: de, dooreengenomen, bewonderenswaardige houding, zelfbeheersing, en opgewektheid, waarmede ons leger in Indonesië 3 tot 3½ jaar zijn vaak zeer moeilijke en ten dele ondankbare taak heeft vervuld, - met veelal niet veel morele steun van het politieke thuisfront in Nederland, - onder de tropenzon; de bescheidenheid, waarmede de militaire successen en de lankmoedigheid, waarmede de politieke nederlagen werden geïncasseerd, - ik neem er m'n petje voor af! (M'n pelopper-petje, dat ik ook mag dragen, en waarin ik een eer stel!). Maar daar staan even zo vele, of nog méér verschijnselen tegenover, die reden tot diepe bezorgdheid geven. De kleinzielige uitingen van haat en wraakzucht jegens politieke tegenstanders uit de bezettingstijd, nà de bevrijding; de onverdraagzaamheid en het gebrek aan eensgezindheid nà de bevrijding van ons land. Het gebrek aan nationale fierheid en het gebrek aan offerbereidheid van de overgrote massa van ons volk, wanneer het er op aan komt, ons plaatsje in de zon te heroveren, te handhaven en uit te bouwen. Het gebrek aan nationale waardigheid, onder het mom van ‘politieke voorzichtigheid’ (zo geheel anders dan het Volk van Israël!). ‘De bloode ende vertsaechde herten en hebben geenen beteren deckmantel als het voorwensel van Politycke voorsichticheyt.’ Het dreigend gevaar van de ‘vijfde colonne’, veel groter dan in 1939/1940. - Het gebrek aan inzicht bij ons volk, dat wij, willen wij in de wereld kunnen blijven meepraten, ons zéér nauw zullen hebben te verbinden met onze Zuidnederlandse broeders, in het geheel van het Atlantisch Pact. - Hier ligt nog steeds een dankbare en nuttige propagandistische taak voor ons Algemeen Nederlandsch Verbond! Maar het volk lijdt aan delirium abe-itis en fanny-itis. Of, zoals Ds B.v.G. het zo juist zegt in z'n stukje, getiteld ‘ABE LENSTRA’, (Hervormd Kerkblad van Amsterdam): ‘... de nationale ramp, dat we blijkbaar een volk geworden zijn, dat zijn dichters, geleerden, schilders. helden en leidslieden niet meer kent, maar dat leeft(?) bij een stompzinnige vereering van voetballers, wielrenners en boksers, want dat is precies de ziekte, waaraan elke beschaving te gronde gaat.’ (panem et circenses. Ben ik te pessimistisch? Ik geloof het niet. Let op de tekenen der tijden. Wellicht ziet u kans mij in een onderschift in ‘Neerlandia’ te weerleggen. Ik hoop dat u dat kunt. Majoor Dr H.P. SCHAAP. | |
Naschrift.Het bovenstaande ontvingen wij van ons geacht medelid. Wij hebben het in de spelling overgezet, die het Hoofdbestuur heeft aanvaard. Overigens blijft de inhoud - zoals vanzelf spreekt - voor rekening van de schrijver. Ook wij zien met grote bezorgdheid de toekomst van ons vaderland tegemoet. Alleen, - wij weten niet, of er geen verborgen krachten schuilen en levensvatbaarheid is in de Nederlandse stam. In de regel geloven wij, dat we ook wel eens te bezorgd en te pessimistisch kunnen zijn. Wij hebben nog wel vertrouwen in de jeugd van Nederland. Eerlijk gezegd, meer dan in de oudere leden van onze stam. En wij hebben wel een beetje hoop, dat dat wel blijken zal ook. Laten de oudere generaties toch eens badenken, dat er nog andere paden kunnen worden bewandeld dan die, welke zijn gedaan. Tempo en wijze verschillen wel eens. Maar dat is toch niet zo erg? Red. |
|