Vlaanderen herdenkt Guido Gezelle
Op 27 November 1899 overleed te Brugge, zijn geboortestad, de grootste Vlaamse dichter van zijn tijd, Guido Gezelle.
De nederige en elke wereldse ijdelheid schuwende priesterdichter zal zich zeker nooit hebben kunnen voorstellen dat hem, vijftig jaren na zijn dood, een zo treffende algemene hulde zou worden gebracht.
Gezelle, die door zijn taaie strijd voor het behoud van de ‘moedertale’ het sluimerende stamgevoel bij velen van zijn tijdgenoten letterlijk wakker heeft geschud, en Vlaanderen tot ver buiten de grenzen leerde kennen en liefhebben, werd door zijn volk aan hetwelk hij een schat van gedichten, taalstudies (in het maandschrift ‘Loquela’) en verdienstelijk prozawerk (in het weekblad ‘Rond den Heerd’, in ‘Biekorf’ en andere tijdschriften) heeft geschonken, een halve eeuw na zijn overlijden, op waardig wijze gehuldigd en vereerd.
Bij gebrek aan plaatsruimte kunnen wij onmogelijk uitweiden over de ontelbare Gezelleherdenkingen, welke tijdens de afgelopen weken in het gehele Vlaamse land hebben plaats gehad. Het dient echter vermeld, dat de ongeëvenaarde dichter van het diepste gemoedsleven vooral in zijn geboortestad Brugge piëteitsvol werd herdacht, en dat ook een talrijke Nederlandse afvaardiging uit Nederland, waaronder Prof. Gielen, van de katholieke universiteit te Nijmegen, op de academische vergadering in de Gothische Raadzaal van het stadhuis, en bij de bloemenhulde aan de voet van het Gezellemonument, bij de O.L.V.-kerk, aanwezig was.
In Brussel, Kortrijk, Roeselare, Boom, Mechelen, Assche, Tongeren, en vele andere plaatsen werden eveneens huldevergaderingen ingericht, gepaard met gelegenheidstoespraken, voorlezingen uit het veelzijdig werk van de West-Vlaamse meester, zang en declamatie.
De officiële wereld liet zich evenmin onbetuigd, en het Belgisch Ministerie van Posterijen besloot tot de uitgifte van een Guido-Gezellezegel, met een toeslag van Fr. 0,75 boven de frankerengswaarde bestemd voor het onderhoud van het in een museum herschapen geboortehuis van de priester-dichter, aan de Rolweg, te Brugge.
Dat Gezelle, de West-Vlaming, die zozeer met zijn geboortestreek vergroeid was, dat hij zich nooit geheel van zijn particularistische manier van denken en optreden kon losmaken, van niet geringe betekenis is geweest voor de algemene Nederlandse cultuur, wordt thans niet meer tegengesproken. Zijn afkerigheid van het algemeen beschaafd, dat hem door sommigen als een gemis aan stamfierheid werd aangewreven, is eerder te verklaren als een voorliefde tot het dialect, waarin hij het best en het zekerst zijn dichterlijke gevoelens kon verklanken, dan als een stelselmatige verwerping van wat uit het Noorden afkomstig was.
Dat hij, tenminste op dit punt, geen ongelijk had, bewijzen de eigenaardige bekoring en het levendige, natuurlijke klankenrythme, die vooral van zijn zangerige dichtkunst uitgaan.
De Nederlandse letterkundige Alberdingk Thijm,. die het met Gezelle hield, en geen moeite spaarde om hem bij onze Noordelijke stamgenoten bekend te maken, bleek wel het juiste oordeel te hebben geveld, toen hij in zijn ‘Volksalmanak voor Nederlandsche Katholieken’ schreef: ‘Die allerliefste streekspraak kan, ook voor lezers in het Noorden, generlei bezwaar van onverstaanbaarheid meêbrengen’, en op het taal- en letterkundig congres, in 1875 te Maastricht gehouden, betoogde, dat Gezelle en de West-Vlaamse particularisten toegang hadden gevonden tot een publiek, dat anders niet door het Nederlands of een Nederlands dialect had kunnen bereikt worden, en dat men er beter aan zou doen hun standpunt te verdedigen dan het te bekampen.
Vijftig jaar na de dood van onze, inmiddels ook in Nederland veelgelezen en zeer gewaardeerde dichter, krijgen deze woorden een haast profetische betekenis.
M.v.G.