In memoriam Hippoliet Meert
Een kwart eeuw na zijn verscheiden
20 November 1949 zal voor de meeste Nederlanders, en ook voor vele Vlamingen, een dag geweest zijn als al de andere dagen, met zijn goede en kwade kanten, waarop helemaal niets bijzonders is gebeurd.
En toch krijgt deze datum voor al onze stamgenoten, en zeker voor de leden van het A.N.V., een meer dan gewone betekenis als men weet, dat het toen precies 25 jaar geleden was, dat de onvermoeibare kamper voor het Vlaamse recht en de Nederlandse cultuurwaarden, Prof. Hippoliet Meert, in ballingschap overleed.
Van 1890 tot aan het einde van de eerste wereldoorlog vinden wij Meert overal terug, waar het om de behartiging gaat van de gemeenschappelijke Nederlandse taal- en stambelangen. Er is bij hem een onweerstaanbare drang aanwezig om alle Vlamingen in een sterk verband samen te bundelen voor de erkenning van hun rechtvaardige eisen op politiek en taalkundig gebied. Hij heeft een werkzaam aandeel in de inrichting van studie- en volksvergaderingen, waar zijn begeesterend woord dadelijk weerklank vindt en tot opbouwend werk weet aan te sporen. Hij sticht boekerijen, ziekenkassen, muziekverenigingen, liederavonden, houdt voordrachten over alles wat van belang kan zijn voor de bevordering van het Nederlandse geestesleven, en wijdt tevens zijn volle aandacht aan het lot der stamgenoten, die in verre landen vaak een moeilijke en bittere strijd te voeren hebben voor het behoud van hun eigen volksaard.
Na de inval der Engelsen in de republieken van Transvaal en Oranje-Vrijstaat, verdedigt Hippoliet Meert in woord en geschrift, de rechtvaardige zaak van het aangevallen broedervolk, zet protestvergaderingen op touw, en zorgt voor een triomfantelijk onthaal der Boerengeneraals te Gent en elders in Vlaanderen.
Op de beruchte brief van Jules Destrée, ‘Lettre au Roi’, die in 1910 het licht zag, en feitelijk neerkwam op een pleidooi voor bestuurlijke scheiding, steunend op de bewering dat de Walen overal door de Vlamingen werden verdrongen, nam Meert op besliste wijze stelling tegen deze zogenaamde Waalse grieven en bewees hij aan de hand van onweerlegbaar feitenmateriaal, dat integendeel de Vlamingen over schreeuwende wantoestanden op allerlei gebied te klagen hadden.
Er bestond toen inderdaad in België nog geen universitair onderwijs in het Nederlands, om slechts één verongelijking aan te halen, en voor het bereiken van dit doel heeft de latere professor zich insgelijks jarenlang ingespannen. Hij was de opsteller van talrijke verzoekschriften en manifesten, gericht tot de regering, zonder dat dit eerste programmapunt van de vooruitstrevende Vlaamse intellectuëlen en politici vóór het uitbreken van de oorlog in Augustus 1914 verwezenlijkt werd.
Van een man als Hippoliet Meert, voor wie de opstanding van zijn volk het hoogste gebod was, en die er ook steeds naar handelde, valt het niet te verwonderen - evenmin als van een Dr Depla, een Lodewijk Dosfel, een pater Stracke - dat hij zich aansloot bij de onder de bezetting ontstane activistische beweging, waarin hij als directeur-generaal voor het middelbaar onderwijs, lid van de Raad van Vlaanderen, en professor aan de in 1916 vernederlandste Gentse universiteit, een vooraanstaande positie innam.
Aan gerechtelijke vervolgingen blootgesteld wegens de radicale houding, welke hij in de bezettingstijd had aangenomen, week hij naar het buitenland uit, en stierf er in ballingschap op 20 November 1924. Bij de overbrenging van zijn stoffelijk overschot naar Gent grepen ernstige incidenten plaats tussen de politie en talrijke bewonderaars van de onvermoeibare Vlaamse vechter, die de lijkwagen wilden volgen, doch met geweld werden uiteengedreven.
Ons Verbond heeft wel bijzondere redenen om Hippoliet Meert dankbaar te zijn voor de offervaardigheid en de volharding, waarmede hij de moeizame strijd voor de uitstraling der Nederlandse cultuur over heel de wereld heeft gevoerd. Het was immers door zijn toedoen, dat te Brussel, naar aanleiding van een voordracht, door hem zelf in het Kunstgenootschap ‘De Distel’ gehouden, op 27 April 1895 de grondsteen werd gelegd van het Algemeen Nederlandsch Verbond, waarvan het bestuur nog uitsluitend uit Vlamingen bestond, doch waarin reeds het jaar nadien ook Nederlanders zitting namen.
Op 11 Juli 1896 (Guldensporendag) verscheen dan het eerste nummer van het Bondsorgaan ‘Neerlandia’, dat nu meer dan 50 jaar lang tot in de verst afgelegen plaatsen onafgebroken de belangstelling levendig heeft gehouden voor alle uitingen van de Nederlandse geest en steeds in de bres stond om onze eeuwenoude en rijke cultuur voor verval of miskenning te behoeden.
Wij hebben het nu 25 jaar zonder Hippoliet Meert moeten stellen, maar de gloed en de bezieling voor het baanbrekend werk, dat hij in de meest ondankbare omstandigheden aanvatte, zijn blijven voortleven in het Verbond, waarvan hij de geestelijke vader was. Het zal niet alléén naar de zin van onze leden zijn - maar in de eerste plaats zijn thans bijna 84 jaar geworden echtgenote, die in het rustige Tervuren door weinig gegoede familieleden werd opgenomen, en een vrij armoedig bestaan lijdt (grote Vlamingen en hun nabestaanden worden hier immers doorgaans niet door de bewindvoerders op de handen gedragen) wat onvermengde vreugde brengen in haar late levensjaren - wanneer het Verbond hier zijn erkentelijkheid en diepe waardering uitspreekt voor de uitzonderlijke verdiensten van Hippoliet Meert als levenswekker van nieuwe krachten in dienst van volk en stam.
M.v.G