Amerika
Hoe een Nederlandsche landverhuizer Amerika ziet.
In het Meinummer van Neerlandia vestigde ik de aandacht op de ‘Nederlandsche’ kranten in de Vereenigde Staten en meer in het bijzonder op de Standard-Bulletin te Grand Rapids, welk blad thans reeds ruim 60 jaren bestaat. Onder de medewerkers van dit blad ontdekte ik ook den heer J.H. Hoekstra, in een der voorsteden van Chicago woonachtig, wiens bijdragen vroeger geregeld in het blad Onze Toekomst aldaar verschenen en naar het getuigenis van den predikant Dr. J. van Lonkhuyzen, eens hoofdredacteur van dat veel gelezen weekblad, gaarne worden gelezen.
Tientallen jaren geleden uit Hallum naar Amerika gekomen, heeft Hoekstra er zich in Chicago's omgeving - the Columet Region - vooral als makelaar en handelaar in land - real estate - een bestaan weten te veroveren. Minder ongedurig dan vele Amerikanen, woont hij nog steeds op dezelfde plaats, waar hij mij jaren geleden zoo gastvrij ontving. Ofschoon groot vriend van zijn tweede vaderland, ziet hij ook de zwakte ervan. Zie hier zijn (onder den schuilnaam H. Hansen) genoemde Standaardbijdrage, welke tevens getuigenis aflegt van zijn taai vasthouden aan zijn geliefde Nederlandsche taal.
J. VAN HINTE.
* * *
‘America: Ik heb u lief, uw dierbaar strand, uw meer, rivier, uw bosch, uw berg, uw vruchtbaar land, hetwelk God zoo lang verborg totdat Europa's nood, ten toppunt, verpletterden een woning bood. Ja. Ik heb u lief in uwe democratie, waarop g'u verheft met een oneed'le gratie, waarom ik droev' u scheld daar 'k amper theocratie ontwaar en vind in de regeering uwer natie. Ik min uw politiek, maar 't “porkvat” zal 'k verdoemen. Uw demagoog is groot, toch zal ik hem niet roemen. Ik eer uw paedagoog. Maar 'k treur bij les en woord, die 't kind verlamt, de jeugd verbreekt, de man vermoordt. Ik prijs uw commerce, uw industrie, uw vlijt, maar 'k ga in 't zwart daar ge 't al den Mammon wijdt. Uw philosoof is wijs, toch moet 'k zijn wijsheid laken, daar hij zijn koerse richt bij Plato's wonder-baken. Ik min uw philanthropie, maar het doet mij ja toch leed, dat, als gij uw offers schenkt, ge nooit u zelf vergeet. Ik prijs uw kunst. Oraters. Auteurs, uw po-eeten, zij zijn moraal, “of willen dat vergeten”, het geen mij spijt, waarbij 'n traan, in droevenis gezwollen mijn oog ontvloeit, als 'k onze natie voort zie hollen op 't du-al pad van zelfwaardij en God vergetelheid, waar neutraliteit ontspoort, en eere schipbreuk lijdt. Ik schat uw theoloog die bij de goden woont. Maar 'k haat zijn dogmatiek die Israels God onttroont’.