uit dezelfde bronnen hebben geput als Van Eyck, Memling en Rubens? Uit die verjongende bron van schoonheid, die in het oude Vlaanderen opwelde? Op de beroemdste Italiaansche schilderijen is de schoonheid in elken vorm steeds verzinnelijkt door vrouwefiguren uit het noorden, met blond haar en blauwe oogen. De Venus van Botticelli, alle Danaë's, Tintoretti's Suzanna, noem welk schilderij ge wilt, het beeld van vrouwelijk schoon is steeds aan het Noorden ontleend.’ Een deer meest bevoegde kunstbeoordeelaars van Frankrijk heeft naar aanleiding van de indertijd te Parijs gehouden tentoonstelling van Vlaamsche primitieven inde Temps de meerderheid der meesters van heit Noorden erkend. Langen tijd zijn de Fransche en de Vlaamsche kunst broederlijk samen gegaan; de groote heeren van het land riepen kunstenaars uit beide landen tot zich om hun kasteelen en kapellen te versieren. De staatkundige verwijdering tusschen Frankrijk en Bourgondië bracht ook scheiding in de kunst. ‘Maar die reden zou hiertoe niet voldoende zijn geweest, zoo verklaarde de schrijver, indien de Vlamingen nog iets van ons te leeren hadden gehad. Zij bleken veelzijdiger en meer bedreven. De Franschman mocht een fijn en bijzonder teekenaar zijn, voor de kleur onderscheidde hij zich in werkelijkheid alleen in het glasraam en het fresco, de muurschildering. Nooit zocht hij met dezelfde volharding als bijv. de gebroeders Van Eyck, die volmaaktheid in het gebruik der grondstoffen, welke de Vlaamsche kunst voor alle eeuwen duurzaam heeft gemaakt. Veel Fransche schilderijen van den ouden tijd hebben sterk geleden tengevolge van de onduurzaamheid der verven. Wat zag men bij de Vlaamsche? Te Gent is eens een paneel van Van Eyck gevonden bij een vischkoopster, die op de achterzijde haring kerfde. De voorzijde vertoonde een vrouweportret en het was, ondanks den ouderdom van eeuwen en de onzachtzinnige behandeling, zoo weinig beschadigd, dat het op de
Parijsche tentoonstelling algemeen bewondering wekte.’
Een onbeteekenend voorval, schijnbaar, toch van belang, omdat het tot nadenken stemt en van invloed kan zijn o.a. bij het bepalen van de richting van het onderwijs! Zoo dikwijls toch wordt dit ten onrechte op uitheemsche voorbeelden gericht. Daarover ging tenslotte de strijd over de benoeming van een directeur der Kunstschool te Rijsel, onlangs, waarbij Parijs zich op het standpunt stelde, dat de beginselen der kunst overal even waar zijn te Parijs als te Rijsel, te Berlijn als te Rome of Florence. Goed - zoo antwoordden de verdedigers van de gewestelijke overlevering - maar op die beginselen kan verschillend worden voortgewerkt! En wanneer de eenheid van het Fransche volk niet kan worden bewaard, of men moet in Fransch Vlaanderen, Bretagne, den Elzas juist zoo ontwerpen en bouwen als te Parijs, wordt de wereld nog eenvormiger en eentoniger, dan de gelijkheidsschaaf ze reeds gemaakt heeft.
Het is hiermede als met de taal. De bladen van den Westhoek hebben een oproep geplaatst, waarin aangespoord werd, naast het Fransch de moedertaal niet te verwaarloozen. Naast het algemeene het bijzondere. ‘Laten wij Fransch spreken’, zoo wordt in dit stuk gezegd, ‘maar laten wij aan onze kinderen, vóór alle andere talen Vlaamsch of Nederlandsch doen onderwijzen. Dat is de sleutel tot Duitsch en Engelsch; het stelt iemand in staat, zich overal eenigszins verstaanbaar te maken, vooral wanneer het zich aansluit bij het Fransch’. En het blijft niet bij zulke aansporingen. Op de Jaarbeurs te Rijsel worden de ambtelijke opschriften gesteld in het Fransch en in het Nederlandsch, ja onlangs verscheen op de muren der stad een notarieele kennisgeving in de beide talen, terwijl het Vlaamsch of Nederlandsch daar toch nog allesbehalve behalve als tweede landstaal is erkend.
Naast het algemeene het bijzondere! Naast middelen van eendracht, gemeenschap, eenheid, datgene wat den eigen aard van een gewest kan bewaren, die in de kunst en de zeden van vele eeuwen zoo fier en krachtig is opgebloeid!
H.S.M. van W. CROMMELIN.