werking en gewilligheid mijn voorgestelde doeleinden geheel en boven verwachting mocht bereiken, voorzoover de eerste drie idealen betreft.
Zoo ergens, dan was er toen in Chubut een opgewekt, gezegend en vruchtbaar kerkelijk leven, waarover men nu nog vaak met smartelijk heimwee spreekt. Er kwam een eenheid en saamhoorigheid, die vaak ontroerde; wij waren allen als broeders en zusters; liefde en vriendschap bloeiden en wij hadden een uitnemenden naam in onze omgeving. Tenslotte leefden we in het blij vooruitzicht, dat nu in de tweede periode, dank zij de verkregen éénheid, het onderwijsvraagstuk nader tot zijn oplossing zou komen.
Het tweede feit, dat vermeld moet worden is helaas, dat het in die tweede periode geheel anders is gegaan, dan wij gedacht en gehoopt hadden. Dat dr. A.D. Lückhoff in 1925 een bezoek aan Chubut bracht, was op zichzelf een oorzaak tot vreugde en persoonlijk hebben wij hem dan ook op de meest hartelijke wijze ontvangen. Maar het gevolg van het bezoek en optreden van ds. Lückhoff is dan toch maar geweest, dat de eenheid en saamhoorigheid werd verbroken, dat liefde en vriendschap veranderden in haat en vijandschap, in één woord, dat er een geestelijke en maatschappelijke verwoesting is aangericht, waardoor alle vroegere zegeningen en voordeelen, ook de goede naam van ons volk, verloren gingen. De lichtvaardig gedane beloften, dat het onderwijsvraagstuk wel spoedig zou worden opgelost, werden niet vervuld; tien kostbare jaren gingen reeds verloren; geestelijk en zedelijk ging het ‘afderaan’, huwelijken met andere nationaliteiten worden gemakkelijker en ook veelvuldiger gesloten; de toekomst van het Afrikaansche volk in Chubut is donker en schier hopeloos geworden. En dat niet in de eerste plaats door de landsomstandigheden, maar door het lichtzinnig en enghartig optreden van Nederduitsch Gereformeerde predikanten uit Afrika. Het is wel een tragisch feit, dat, terwijl een ‘Hollander’ de Afrikaansche Kolonie tot eenheid en saamhoorigheid wist te brengen, het juist Afrikaansche leeraars zijn geweest, die deze lieflijke en noodzakelijke eenheid hebben verbroken.
* * *
Ik houd geen beschouwingen, maar constateer slechts feiten. En dan zij het mij vergund nog een drietal ‘stubborn things’ te noemen. Vooreerst, dat na 1925 in geen enkel opzicht mijn medewerking is gewenscht of gevraagd inzake het onderwijsprobleem. Men hield en houdt mij er buiten. Dat bewijst, dat het meer te doen is om ijdele eer, dan om het waarachtig welzijn van onze kinderen. En ik meen in dit verband vrijmoedig te mogen verklaren, dat ik dan nu ook geen verantwoording draag voor de ellende en vertraging in deze zaak. In de tweede plaats, dat er in het optreden en schrijven van Nederduitsch Gereformeerde predikanten (niet van allen) een anti-hollandsch element kon worden opgemerkt. Zooiets (meer wil ik er niet van zeggen) heeft weer minder aangename gevolgen, waardoor de eenheid verder wordt afgebrokkeld. En tenslotte moet dan het feit worden geconstateerd, dat de Nederduitsch Gereformeerde predikanten er blijkbaar weinig of niets voor gevoelen, om zich geheel te geven voor het behoud en het welzijn van hun eigen volk in Patagonië. Sedert 1925 hebben niet minder dan zeven, zegge zeven predikanten een korter of langer bezoek aan hun landgenooten en kerk gebracht. Ds. Wasserfall arbeidde er 3 jaren en niet vijf, zooals het artikel in ‘Neerlandia’ zou doen vermoeden; ds. Piek ging reeds heen eer zijn tijd om was en momenteel is in Chubut ds. Klopper, die slechts enkele maanden daar zal blijven. Deze feiten memoreer ik, niet om te verwijten of om deze leeraars in een minder gunstig daglicht te plaatsen. Dit doel is mij geheel vreemd, ook omdat ik met enkele leeraars, zooals met ds. Piek, in de beste verstandhouding mocht omgaan. Maar ik doe het met een tweevoudig doel. En om de waarheid en werkelijkheid te dienen èn.... opdat er, geprikkeld door deze medecleelingen, in Afrika een predikant dier kerk mocht opstaan om te zeggen: ik bied mij aan, om onder mijn land- en geloofsgenooten in Patagonië
te arbeiden, niet maar enkele maanden of een paar jaren, maar ik wil mijn leven wijden in den dienst van dit deel onzes volks, dat in den vreemde in geestelijken nood verkeert en na al het gebeurde ook recht heeft op een herder, die bij zijn schapen blijft. Zoo zoek ik ook door dit artikeltje niets anders dan het welzijn van het Afrikaansche volk in Chubut, onder welk volk ik tot vandaag met blijdschap en voldoening mag arbeiden.
Met vriendelijken dank aan de Redactie voor het plaatsen van dit stukje, waarin ik mij zoo kort mogelijk heb bepaald bij enkele feiten, die de lezers moeten weten om te kunnen oordeelen, verblijve ik gaarne, uw dienstwillige
A.C. SONNEVELDT.
Buenos Aires, 21-2-'36.
Het was geenszins mijn bedoeling om over de kerkelijke kwesties in Argentinië te schrijven, ik wilde slechts vermelden, welke predikanten onder de Boeren hebben gewerkt. Dat ds. Sonneveldt mijn artikel aangrijpt om de kerkelijke aangelegenheden eens te bespreken (waar-