Neerlandia. Jaargang 40
(1936)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Voetspoor der VaderenNederlandsche invloed in het buitenland in het verleden
| |
[pagina 79]
| |
Loge to Soerate.
Ahmedabad en Agra waren van kleineren omvang; die te Agra is in 1716, als niet meer van belang geacht, verlaten. Van enkele nederzettingen zijn nog overblijfselen. Het mooie artikel van Maurits Wagenvoort in d11 Januari- en Februarinummers van Neerlandia 1907 over Vóór-Indië bevat een foto van het factorijgebouw te Barotsj, in het midden van het stadje gelegen, met het bekende naamcijfer ‘V.O.C.’ der Compagnie boven den ingang. Ook van het gebouw van de Nederlandsche factory te Ahmedabad, in den toestand van een 25 jaar geleden bevat dat artikel een afbeelding. Dit gebouw, waar de Bank of Bombay een tijd lang is gevestigd geweest, was toen reeds zeer in verval en in gebruik voor winkeltjes, werkplaatsen en stallen. Lord Curzon, die zooveel heeft gedaan in het belang van het in stand houden van historische monumenten, heeft in den gevel boven een der ingangen een marmeren gedenkplaat doen aanbrengen: ‘This factory was erected about the year 1618 by the Dutch, who came to Achmedabad in that year and carried on trade in indigo and callico-printing’Ga naar voetnoot*). Die handel te Ahmedabad schijnt niet heel winstgevend te zijn geweest; in 1744 heeft de Compagnie die factory verlaten; misschien wel met het oog op de onrustige ‘binnenlandsche toestanden’. Van de factory te Soerate is niets meer overgebleven; wel is daar nog aanwezig de ‘Hollandsche Werf’ of ‘Wolanda Bandar’, een sterke waterkeering tegen overstroomingen door de rivier de Tapti. De naam ‘Wolanda’ is volgens Maurits Wagenvoort bij de inlanders te Soerate en in de omgeving, nog wel bekend, als die van machtige, groote kooplieden uit vroegeren tijd; maar van de ‘Dutch’ heeft de eenvoudige inlander nooit gehoord! De resultaten van den handel bleven, ook na de aankomst van Van den Broecke, den eersten tijd nog beneden de verwachting; bij de groote onveiligheid, die in het rijk Hindoestan heerschte, was dat niet te verwonderen. De geheele handel met het binnenland geschiedde overland met karavanen, die soms geheel of gedeeltelijk buit gemaakt werden door sterke, onverschrokken rooverbenden, die het land doorkruisten en door den keizer en zijne stedehouders niet in bedwang konden worden gehouden. Koos men een omweg, zooveel mogelijk buiten het gebied der roovers, dan had men verschillende rivieren over te trekken, die telkens buiten hare oevers traden en dan groote bezwaren en gevaren opleverden. De kooplieden der Compagnie reisden nooit zonder een gewapend eskorte van 20 tot 30 man. Al die risico's aan het goederenvervoer verbonden en de kosten van de beveiliging waren natuurlijk van invloed op de prijzen, welke de Compagnie bij inkoop voor de waren had te betalen. | |
[pagina 80]
| |
Ook ondervond men soms ernstige moeilijkheden van de Hindoestansche hooge ambtenaren, die als de meesten hunner Aziatische collega's van dien tijd echte knevelaars waren. Daarbij moet niet vergeten worden, dat het optreden van de Compagniesdienaren tegenover hunne gastheeren af en toe ook allesbehalve feilloos was. Dikwijls hebben zij door hun ruw en ondiplomatiek gedrag de Indische grooten, die in beschaving vaak ver boven hen stonden, onnoodig voor het hoofd gestooten. Herhaaldelijk ook hebben zij zich schuldig gemaakt aan het kapen van Mohammedaansche schepen, dus zeeroof, en nog wel van schepen, die van de Compagnie een paspoort hadden ontvangen. Met één geval van dien aard heeft zich zelfs de Sultan van Turkije, als ‘hoofd van de geloovigen’ bemoeid. De ‘Sampson’ en de ‘Wesp’ hadden n.l. eenige schepen buitgemaakt, toebehoorende aan Aziatische kooplieden, waardoor de Pasha van IJemen, in Arabië, stedehouder van den Sultan, zoowel als de onderkoning Azaf Khan, zwager van den grooten Mogol, ernstige schade leden. Daarover is heel wat te doen geweest, want men heeft zich toen de woede, zoowel van de Arabische, als van de Hindoestansche overheden op den hals gehaald. In Moka heeft de Compagnie het moeten aanzien, dat beslag werd gelegd op al de goederen in haar factorij, en dat het opperhoofd, de opperkoopman De Milde en ook zelfs een gedeelte van de bemanning van een der schepen van de z.g. vloot van defensie, onder den admiraal Dedel, dat zoo onvoorzichtig was geweest zich aan wal te begeven, gevangen werden genomen. De schepelingen zijn toen spoedig weer vrij gelaten, maar De Milde is jaren lang vastgehouden. Te Soerate heeft Van den Broecke ook groote onaangenaamheden ondervonden. Tot overmaat van ramp had een onbesuisde scheepscommandant op de reede van Soerate een Portugeesche vloot van kleine handelsvaartuigen aangetast, waardoor de woede der overheden nog gestegen was. Uitvoerig zijn al die beslommeringen beschreven in de rijk gedocumenteerde studie van Dr. H. Terpstra: De opkomst der Westerkwartieren van de Oost-Indische Compagnie (Suratte, Arabië, Perzië) 1918. Gelukkig voor de Compagnie is de vriendschappelijke verhouding vrij spoedig weer hersteld; daarbij is zeker van invloed geweest, dat de Indische vorsten begrepen, dat de Hollanders hun op zee veel kwaad konden doen. De verhouding tusschen de Engelschen en de Hollanders was door het in 1621 gesloten verdrag van samenwerking zeer eigenaardig geworden. De scheepsmacht van Dedel versloeg in 1622 een Portugeesche vloot en blokkeerde in het voorjaar van 1623 Goa, beide met hulp van Engelsche schepen; maar dit belette niet, dat men op handelsgebied elkaar bij elke voorkomende gelegenheid trachtte een beentje te lichten. Voorloopig waren de Engelschen nog in het voordeel; niet alleen doordat zij de oudste rechten hadden en jaren lang in den bekwamen Sir Thomas Roe, een geslepen diplomaat, een uitstekenden vertegenwoordiger hebben gehad, maar ook doordat zij zich toelegden op de vrachtvaart voor de Aziatische koop- | |
[pagina 81]
| |
lieden, wat de Compagnie aan hare dienaren verbood, en zij bovendien royaler was met ‘schenkages’; voor de Oostersche grooten een zeer gevoelig punt! In 1634 dreigde de toestand bedenkelijk te worden, toen de Engelschen met de Portugeezen een wapenstilstand sloten, zoodat kans bestond dat beide concurrenten tegen de Compagnie zouden gaan samenwerken. Gelukkig behoefde zij zich daarvoor nog niet erg bevreesd te maken, aangezien zij hare krijgsmacht in de laatste jaren aanzienlijk versterkt had. Met het oog op zijn grootere machtsmiddelen achtte de doortastende gouverneur-generaal Anthonie van Diamen nu het oogenblik gekomen om de Portugeezen in hunne hoofdvestiging te Goa geregeld te blokkeeren, teneinde hun te beletten van daaruit versterkingen te zenden naar andere, door de Nederlanders bedreigde bezittingen. Van 1636 tot 1645 heeft men die blokkade volgehouden, telkenjare zoo lang als de heerschande winden dit veroorloofden, d.w.z. ongeveer van October tot April. Die blokkades zijn door den vice-admiraal Mac Leod, in zijn reeds vroeger genoemd werk uitvoerig beschreven; de in 1645 met Portugal gesloten wapenstilstand maakte er een eind aan. Zij zijn van grooten invloed geweest op het prestige van de Compagnie aan de Westkust. (Wordt vervolgd.) |
|