Dr. H.P. Berlage. †
Grondlegger der moderne Nederlandsche Bouwkunst.
In de St. Paul's te Londen, het meesterwerk van Sir Christopher Wren, is een gedenksteen ingemetseld met het opschrift: ‘Zoekt Gij het Monument voor Christopher Wren, zie rondom U.’
Moeilijk kan op eenvoudiger, treffender wijze de beteekenis van den grooten bouwmeester worden uitgedrukt. In deze enkele woorden ligt de diepe zin opgesloten van de wijsgeerige gedachte: de mensch gaat heen, maar zijn werk blijft; de man, die zijn leven heeft gewijd aan de bezieling van de stof, heeft zich een monument van blijvende waarde opgericht, na zijn dood leeft hij onder ons voort door de grootheid van zijn schepping.
Wij dachten aan deze zinrijke woorden, toen ons het bericht bereikte, dat de grijze Nederlandsche bouwmeester H.P. Berlage overleden was. In gedachten zagen wij voor ons de kleine, weinig imponeerende, zij het ook altijd innemende gestalte van den mensch Berlage. Maar daarachter doemde hoog op de machtige silhouet van zijn gebouwen, de onvergankelijke scheppingen van zijn geest. Zijn leven is geëindigd, maar hij zal blijven voortleven in de kunstwerken van zijn hand. Nog lang nadat het beeld van zijn persoonlijkheid in onze herinnering is vervaagd, zal er een bezieling uitgaan van zijn in steen belichaamde gedachten.
In een Duitsch blad wordt Berlage genoemd: ‘de grondvester van de moderne Nederlandsche, en de pionier van de Internationale architectuur’, een juiste karkteristiek, die tevens een beeld geeft van de waardeering, die deze groote Nederlander ook buiten onze grenzen genoot. Vóór alles is deze bouwmeester de grondlegger der moderne Nederlandsche bouwkunst, daarin ligt zijn beteekenis, in dezen zin zullen zijn bouwwerken ook voor het nageslacht getuigenis afleggen van zijn scheppend vermogen.
Om te beseffen wat Berlage voor de bouwkunst heeft gedaan, moet men zich verplaatsen in den tijd, waarin hij voor het eerst gelegenheid vond zijn baanbrekende gedachten in een werk van grooten omvang (de beurs te Amsterdam) te verwezenlijken.
In het midden der vorige eeuw had de bouwkunst haar laagste punt bereikt. Karakterloos, zonder bezieling, sleepte de architectuur haar kommervol bestaan voort; het juiste begrip van het wezen der bouwkunst, van het innerlijk verband tusschen vorm en inhoud, van de beteekenis der versiering, enz. was verloren gegaan. Gemis ideaal werkten verlammend op alle oorspronkelijkheid, aan overtuiging, afwezigheid van een groot geestelijk en deden de bouwkunst ontaarden in een verwaterde nabootsing van vroegere schoonheid. De bouwmeesters uit dien tijd putten uit de zoozeer bewonderde vormenschat van vroegere stijltijdperken, niet beseffende dat vormen levenloos zijn zoolang ze niet uit een innerlijk proces voortkomen.
In de tweede helft der negentiende eeuw kwamen de eerste teekenen van herleving. In navolging van den Franschman Viollet-le-Duc en onder leiding van den grootsten der toenmalige bouwmeesters, Dr. P.J.H. Cuypers, grondde men een meer rationeele bouwkunst op een diepgaande studie van de Gothiek. Ofschoon nog niet geheel los van de traditioneele vormgeving werd opnieuw verband gebracht tusschen constructie en vorm. Ondanks een moeilijk te overwinnen tegenstand wist Cuypers den gewelfbouw in eere te herstellen en ontwikkelde hij de uitwendig zichtbare architectuur rechtstreeks uit de constructie.
Toch vermocht het genie van dezen grooten bouwmeester geen blijvende vernieuwing van de architectuur in Nederland te brengen. Daartoe was zijn kunst nog te veel op de herleving der oude stijlen gericht. De bouwkunst bleef gevangen in den greep der vroegere bouwschoonheid. Het uiterlijk der gebouwen bleef een kleed van - zij het ook vaak talentvol - saamgevoegde motieven, die oorspronkelijkheid en innerlijke waarde misten. Hier en daar slaagden enkele voorloopers der moderne beweging erin, de banale stijlvormen te vervangen door nieuwe versieringsmotieven, maar deze fantasieuiting miste al evenzeer de innerlijkheid
Dr. Berlage aan zijn teekentafel.