Spellinghervorming.
Aan Zijne Excellentie den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te 's-Gravenhage verzond het hoofdbestuur 26 Juni den volgenden brief:
Excellentie,
In zijn brief van 30 April j.l. No. 876/179 deelde het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond Uwe Excellentie mee, dat het instemde met de voorgenomen spellinghervorming, zooals die in de dagbladen was openbaar gemaakt.
Wij meenden goed te doen, al dadelijk van die instemming te doen blijken, daar volgens de dagbladen de bedoeling der openbaarmaking was, dat de Ministerraad, alvorens over Uw voorstel te beslissen, zou kunnen kennis nemen van de openbare meening over de voorgestelde wijzigingen in de schrijfwijze van de Nederlandsche taal.
Het hoofdbestuur heeft altijd een gematigde spellinghervorming voorgestaan om het leeren van Nederlandsch, zoowel op onze scholen als door de volken in onze overzeesche gebieden, minder moeilijk te maken; daarbij kwam in den laatsten tijd het ernstige nationale belang om een einde te maken aan de steeds toenemende verwarring en tuchteloosheid op spellinggebied.
Dit belang: het verkrijgen van vastheid en eenheid in de schrijfwijze van het Nederlandsch stond bij ons besluit tot instemming met de hervorming op de eerste plaats; bovendien achtten wij de voorgestelde wijzigingen, welke in hoofdzaak overeenkomen met die, welke het hoofdbestuur in 1922 aan Uw toenmaligen ambtsvoorganger, Dr. de Visser, in overweging gaf, wel aannemelijk, hetgeen echter niet zeggen wil dat wij het niet noodig zouden achten de daartegen ingebrachte bezwaren in vollen ernst in overweging te nemen, bezwaren waarvan wij ten deele het gewicht allerminst ontkennen.
Wanneer wij ons nu veroorlooven op de zaak terug te komen, is dat niet om van onze verklaring iets af te doen, maar omdat wij met eenige uitspraken, welke Uwe Excellentie sedert bij verschillende gelegenheden deed, ons geenszins kunnen vereenigen.
1. De invoering op 1 September. Naar ons inzien zijn daartegen ernstige bezwaren. Vooreerst moet er toch voldoende tijd zijn, dat de openbare meening zoowel hier te lande als in onze overzeesche gebiedsdeelen en in Vlaanderen zich kan uitspreken, en ten tweede is aldus de tijd om de invoering voor te bereiden te kort, wijl daarin nog de vacantie valt.
2. De overeenstemming met België. Telkens wanneer het Algemeen Nederlandsch Verbond zich tot de Regeering wendde over het spellingvraagstuk, heeft het er op aangedrongen, dat geen beslissing omtrent wijzigingen zou worden genomen, alvorens volledige overeenstemming zou verkregen zijn met de Belgische Regeering. Verschil in schrijfwijze der taal voor Nederlanders en Vlamingen zou een ernstige belemmering zijn voor het gemeenschappelijk werk tot handhaving en verheffing van de Nederlandsche cultuur, een belemmering, die vooral de Vlamingen, in hun moeilijken strijd tegen het Fransch zouden gevoelen. Het rapport der Commissie gaf den indruk, dat de overeenstemming met Vlaanderen zoo goed als vaststond, maar volgens latere berichten zou dat nog geenszins het geval zijn, en door het optreden van een nieuwen Minister van Onderwijs in België zal de kans, die vóór 1 September te verkrijgen, er niet op verbeterd zijn.
Het hoofdbestuur van ons Verbond, dat zoowel voor Nederland als voor Vlaanderen spreekt, is aan zijn verleden verplicht als allereerste eisch te stellen: dezelfde schrijfwijze van onze taal in Nederland en in België; liever geen spellinghervorming dan een, die alleen in Nederland zou worden ingevoerd.
3. Keuze tusschen De Vries en Te Winkel en de nieuwe spelling.
Volgens het verslag in de dagbladen zou Uwe Excellentie in haar antwoord op de interpellatie van den heer Tilanus in de Tweede Kamer der Staten-Generaal o.a. gezegd hebben.:
Spr. wil De Vries en Te Winkel een kans geven. Wie prijs stellen op handhaving van de naamvals-n kunnen die houden, maar dan moeten zij De Vries en Te Winkel onverkort toepassen. Daarvoor danken de heeren. Daar gaat het beroep op het dierbaar historisch beginsel!
Dit is de uiterste concessie welke spr. wil doen.
Indien de meening van Uwe Excellentie in deze woorden juist is weergegeven, dan kan het hoofdbestuur daarop niet anders zeggen dan dat het liever elke spellinghervorming afwijst dan een, die zou worden ingevoerd op die manier, want dat zou de verwarring ten top voeren. Vooral omdat de ondervinding geleerd heeft, dat het streng handhaven van de spelling De Vries en Te Winkel niet mogelijk is, wil het hoofdbestuur zijn steun geven aan een spellinghervorming, maar indien het voornemen, in de aangehaalde woorden vervat, tot uitvoering komt, zou vrij zeker de eene helft van het volk blijven schrijven, zoo als nu, met overtreding van elken voorgeschreven regel, en de andere helft volgens de door Uwe Excellentie voorgestelde regels. Zulk een toestand is, naar onze meening, niet te aanvaarden.
Het hoofdbestuur verzoekt Uwe Excellentie eerbiedig, vorenstaande beschouwing in ernstigen overweging te nemen.