Neerlandia. Jaargang 38
(1934)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||
Een oplossing der spellingkwestie in zichtIn den loop der jaren heeft het hoofdbestuur nog al eens verwijten moeten hooren van de Vereenvoudigers, dat het Verbond niet meestrijdt voor hun spellinghervorming, daar toch de voorgestelde vereenvoudigingen ‘de handhaving en verbreiding van de Nederlandsche taal’, welke het nastreeft, zeker zullen bevorderen, wijl het aanleeren der taal gemakkelijker zou worden. Het zou, naar hun meening, angst zijn om aanstoot te geven, die het Verbond er van terughoudt, zich naast de ‘Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling’ te scharen.
Die houding van het hoofdbestuur is echter alleszins begrijpelijk. De eisch der Vereenvoudigers is altijd geweest: kiezen tusschen hun stelsel en De Vries en Te Winkel, en als zij met gedeeltelijk overnemen van hun grondslagen genoegen nemen, is dat toch alleen als een voorloopige maatregel; het einddoel blijft: hun spellingsstelsel in zijn geheel. En nu heeft het hoofdbestuur altijd gemeend, dat het zich bij zulk een scherpe tegenstelling in de spellingvraag, evenals in zooveel andere vraagstukken, onzijdig moet houden. Al heeft het nooit een stemming gehouden onder de leden, het is er ook zonder dat vast van overtuigd, dat de groote meerderheid tegen de invoering van de spellingregels der V.V.S. is, en dat het schrijven van Neerlandia volgens die regels vrij zeker zou ten gevolge gehad hebben, dat een groot aantal leden het Verbond verliet en velen zou weerhouden als lid toe te treden. Wil men dit angst noemen, het zij zoo, maar het is toch zeker de eerste plicht van het hoofdbestuur om het Verbond in stand te houden, om zooveel mogelijk te werken aan de toepassing zijner beginselen, en die plicht dwingt de leiding tot onzijdigheid in vele vraagstukken, die ons volk verdeeld houden. Hetgeen natuurlijk niet verhindert, dat er in het A.N.V. plaats is voor vereenvoudigers en hun tegenstanders, evengoed als aanhangers van alle politieke en godsdienstige richtingen lid kunnen worden. Maar, zoo zal hiertegen worden aangevoerd, handhaving en verbreiding van de Nederlandsche taal, bevordering van het zuiver spreken en schrijven, behooren tot de taak van het Verbond. Zeer zeker, maar dit brengt geenszins mee, dat partij moet gekozen worden in de vraag, volgens welke der twee gebruikte spellingen zal geschreven worden. Het is zeer zeker de blijvende verdienste der Vereenvoudigers, dat zij op de gebreken van de spelling De Vries en Te Winkel een helder licht hebben geworpen; zij hebben aangetoond, dat vele regels van die spelling onlogisch, willekeurig en daardoor ook voor de ontwikkelden moeilijk stipt op te volgen zijn, en dat het aanleeren der taal daardoor meer tijd en moeite kost dan noodig is. Maar het vasthouden aan den eisch, òf de grondslagen van hun spelling aanvaarden òf De Vries en Te Winkel onveranderd handhaven, heeft naar ons oordeel de totstandkoming van een gedeeltelijke hervorming tegengehouden. Ook de Regeering was daardoor in een moeilijke positie. Zij wilde natuurlijk alleen een regeling geven, die zoo ver mogelijk het gansche volk zou bevredigen, niet alleen hoogleeraren, leeraren en onderwijzers, maar ook de gebruikers der taal. De laatsten spraken zich meestal niet uit; de eerste groep, die de meerderheid der vereenvoudigers uitmaakt, stond afwijzend tegen elk compromis, omdat het meende, dat het einddoel: volledige aanvaarding van hun stelsel daardoor in gevaar kwam. En de Regeering, begrijpende, dat toch die betrekkelijk kleine groep van de V.V.S. niet de stem des Volks was, achtte het dan maar veiliger bij De Vries en Te Winkel te blijven. De eenige uitzondering hierop, de aanschrijving van Minister Terpstra van 12 September 1930, heeft meer verwarring gesticht dan verlichting gegeven. Er werden eenige regels gegeven, maar het waren, volgens de uitdrukkelijke verklaring van den Minister, geen voorschriften het was alleen maar geoorloofd op die punten af te wijken van De Vries en Te Winkel; die afwijkingen zouden op examens niet als fout mogen gerekend worden. Elke onderwijzer en leeraar kon dus, naar eigen inzicht, bij het onderwijs zich houden aan De Vries en Te Winkel of aan de door den Minister gegeven regels, in het eerste geval dan misschien met de bijvoeging dat de leerlingen de buigings -n, zooals hun die was ingeprent, op het examen mochten weglaten! Vooral het A.N.V. heeft reden om het zeer te betreuren, dat de Regeering voor beslist ingrijpen maar steeds niet te vinden was, want het hoofdbestuur heeft telkens en telkens bij de Regeering op spellingshervorming aangedrongen. Aanvankelijk op de bekende gronden: voor de schooljeugd het leeren van het zuiver schrijven van het Nederlandsch gemakkelijker te maken, en voorts de inheemsche bevolking van onze overzeesche gebiedsdeelen in staat te stellen met minder moeite de taal te leeren, die haar toegang verleent tot Westersche kennis en wetenschap. Maar in den loop der jaren kwam daar nog een ander, zeker niet minder ernstig belang bij: een einde te maken aan de verwarring en de tuchteloosheid in de spelling, die steeds erger werden en nog steeds worden. Het zou niet billijk zijn, de V.V.S. daarvan de schuld te geven, want die Vereeniging heeft nooit anders voorgestaan dan de spellingregels te vereenvoudigen. De door haar voorgestelde regels moeten evengoed geleerd en opgevolgd worden als de thans geldende. Dat de bedoeling der V.V.S.: de schrijftaal nader te brengen tot de beschaafde spreektaal, door velen begrepen werd als: ‘schrijf, zooals ge spreekt’ kon zij niet helpen. Ten hoogste kan men zeggen, dat de beweging der vereenvoudigers aanleiding kon geven tot die opvatting, en het schijnt ook wel, dat er leeraren en onderwijzers zijn, die, voorstanders van de Vereenvoudiging, dus afvalligen van De Vries en Te Winkel, er de leerlingen niet voldoende van doordringen, dat laatstgenoemde spelling, zoolang die de officiëele spelling is, stipt moet worden gevolgd. Dit nu is ten eenenmale af te keuren, want daardoor komt de jeugd tot de opvatting, dat het er niet zoo erg op aan komt, of men bij het schrijven zich aan voorgeschreven regels houdt. En niet alleen de jeugd; hoe erg het ook onder volwassenen met die tuchteloosheid gesteld is, blijkt elk jaar weer uit de klachten van commissies voor verschillende examens over het groote aantal ernstige taalfouten in het schriftelijk werk der candidaten. En wat wel het ergste is, in de rapporten over het werk van onderwijzers, die examen doen voor de hoofdakte, vindt men melding gemaakt van haast ongeloofelijke fouten in de toepassing der eenvoudigste taalregels, die elk kind van 12 jaar geacht wordt te kennen. Dat zijn dus wel blinde leidslieden van blinden! Zij bedrijven wel een ernstige zonde aan de jeugd. Want het is geen pietluttigheid van ‘schoolmeesters’, als op behoorlijke toepassing van spellingregels aangedrongen wordt, de maatschappij eischt dat. In 't algemeen zijn de leiders der bedrijven of overheidskantoren, waarin de jongelieden hun taak zullen vinden, er wel degelijk op gesteld, dat zuiver Nederlandsch geschreven wordt. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||
Dat is een eisch van beschaving, van orde en nauwgezetheid; het gebrek, dat zich uit in slordig schrijven van zijn taal, beperkt zich niet tot dat gebied, maar zal zich ook vertoonen in het onnauwkeurig weergeven der gedachten, het niet stipt volvoeren van opdrachten. Het stemt tot groote voldoening, dat Minister Marchant eindelijk heeft ingegrepen. Zooals bekend is, heeft hij zich laten voorlichten door een kleine commissie, niet ‘voor het voeren van principiëel wetenschappelijke vertogen, maar voor het volbrengen van een practisch-opportunistische taakGa naar voetnoot1) En wat van groot belang was voor het verkrijgen van een goed resultaat ‘dit bracht mede, dat elk der leden bepaalde wensen, die hij persoonlijk voorstaat moest laten vallen, zo men gezamenlijk tot een compromis wilde komen.’ Bijzondere opmerking verdient, dat de commissie er zich van vergewist heeft, in hoever haar voorstel aannemelijk zal zijn in België, geheel in overeenstemming met den wensch, herhaalde malen door het Algemeen Nederlandsch Verbond uitgesproken in adressen aan de Regeering. Het bestuur der Zuid-Nederlandsche vereeniging voor spellingvereenvoudiging heeft zich met de voorstellen vereenigd, en een commissie uit den Verbeteringsraad (= de Nederlandsche Onderwijsraad) zal, zoodra hier te lande de beslissing genomen is, er bij den Belgischen Minister van Onderwijs op aandringen, dezelfde gedragslijn te volgen. En wat het meest zal bijdragen tot verkrijging van de zoo noodzakelijke eenheid en rust, de V.V.S. zal haar propaganda staken, als de Minister de voorstellen der commissie overneemt. Wat behelzen nu die voorstellen?
Dit geldt niet voor oude, versteende naamvalsvormen in staande uitdrukkingen (met dien verstande, te mijnen huize).
Wie Neerlandia van Juni 1922 nog bezit zal zien, dat de meest ingrijpende van deze wijzigingen, die omtrent de e en o in open lettergrepen en den buigings -n door den algemeenen voorzitter reeds werden voorgesteld in een brief aan den toenmaligen Minister van Onderwijs, Dr. J.Th. de Visser, van 12 April 1922. Een wel late, maar zeker groote voldoening voor het A.N.V.! Die brief was het resultaat eener bespreking, welke de algemeene voorzitter, met instemming aan den Minister, had gehouden met de professoren Vercoullie (Gent), Verdeyen (Luik) en de Vooys (Utrecht). Laatstgenoemde maakte ook deel uit van de commissie, door welke Minister Marchant zich liet voorlichten. Wat de invoering dezer nieuwe spelling betreft, stelt de commissie zich voor, dat zij zoo spoedig mogelijk zal worden voorgeschreven voor alle stukken, die van de Regeering uitgaan, en dat zij bij het begin van den in September 1934 aanvangenden cursus zal worden ingevoerd op alle scholen, waarvoor de Regeering bevoegdheid heeft dit voor te schrijven. Wat het gebruik in ambtelijke stukken betreft, is het wel te verwachten, dat de andere overheidsorganen de Regeering zullen volgen, maar zullen de openbare scholen, die gemeentescholen zijn en de bijzondere scholen even vlot zijn in het volgen van de scholen, waarvoor de Regeering de nieuwe schrijfwijze kan voorschrijven? Er is zeker wel reden voor twijfel, de zucht naar het ‘aparte’ op onderwijsgebied is onder ons volk nog al sterk. In zijn laatste adres aan den Minister over de spellingkwestie (30 Augustus 1933) opperde het hoofdbestuur dan ook de vraag of het niet mogelijk is, de wet op het lager onderwijs zoodanig te wijzigen, dat de Regeering bevoegd is, wat de te gebruiken spelling betreft, voor alle openbare en bijzondere scholen dwingende voorschriften te geven. En hoe staat het met de kansen op aanneming van de voorstellen? Is het Handelsblad goed ingelicht, dan heeft de Minister van Onderwijs zich met de voorstellen der Commissie vereenigd, en die bij den Ministerraad aanhangig gemaakt. Deze zou er zich nog niet over uitgesproken hebben, doch willen afwachten, hoe de publieke meening over de voorstellen oordeelt. Wij beleven het gelukkige verschijnsel, dat de beoordeeling van maatregelen van deze Regeering op velerlei gebied wordt beheerscht door het inzicht, dat ter wille van het landsbelang aan persoonlijke- en groepswenschen het zwijgen moet worden opgelegd. Laat ons hopen, dat deze gezindheid ook tot uiting zal komen in de kritiek op deze voorstellen, en dat algemeen zal worden ingezien, dat éénheid in de spelling niet alleen een groot nationaal belang is voor Nederland, maar dat ook onze 4½ millioen stamgenooten in België daarin de vervulling zullen zien van een noodzakelijke voorwaarde voor de ongerepte handhaving van het Nederlandsch in zijn strijd tegen het Fransch. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||
Na dit objectieve relaas over de spellingkwestie en haar naderende oplossing gunne men den schrijver van dit artikel een heel erg persoonlijk woord. Wij zullen het toejuichen, wanneer door de invoering van deze spellinghervorming de zoo noodzakelijke eenheid in schrijfwijze bereikt wordt. Maar.... wij kunnen toch niet vergeten, dat die ordelijkheid en rust na de verwarring, die thans heerscht, verkregen zal zijn ten koste van iets, dat ons lief is: er worden eenige fijne punten afgestompt van de taal, waarin dichters, schrijvers, redenaars en mannen van wetenschap ons gemoed en onzen geest hebben verrijkt. Ziet, wij hebben altijd veel gehouden van voorlezen en hooren voorlezen, en bij het lezen en luisteren droegen die fijne punten van de taal voor ons gevoel bij tot de vorming van dat rythme, dat aan zuiver en goed gesproken Nederlandsch zoo'n groote bekoring kan geven. En dat rythme meenen wij ook te zien in het klankbeeld met zijn arabesken van buigingsuitgangen en andere voor den vereenvoudiger overtollige letters. En daarom zullen wij, in onze stille werkkamer tusschen onze papieren vrienden, blijven schrijven: van den goeden God, aan den trouwen vriend, op dien zoelen zomerdag. En men zal ons ouderwets noemen, zonder ch!
2 Mei 1934.
B. |
|