Doch 't was mijn bedoeling deze nationalistische belangstelling slechts terloops te noemen. Alleen wil ik er nog op wijzen, dat men die beweging ook hiernaar te beoordeelen heeft, dat er zich velen bij aansluiten, die eigenlijk nooit belang in de politiek hebben gesteld, en dus in dat opzicht geen oordeel des onderscheids hebben. Het is nu eenmaal een bekend feit, dat de politieke belangstelling in Indië bij de massa uiterst gering is. Wie van huis uit, dat wil zeggen, van Holland uit, geen aanraking had met de politiek, komt er gewoonlijk ook hier niet bij terecht. Een uitzondering was destijds de Vaderlandsche Club, welke trouwens grootendeels haar ontstaan te danken had aan ontevredenheid, zèlfs stijgende tot ongerustheid, over het toenmalige regeeringsbeleid. En de Vaderlandsche Club zou uit eigen ervaring kunnen getuigen, dat de politieke belangstelling belangrijk geluwd is.
Er zijn andere factoren, waardoor de Nederlandsche gedachte, en in beste instantie het saamhorigheidsgevoel wordt onderhouden, aangekweekt en bevorderd. Ik denk hier aan al datgene, waardoor de belangstelling voor Nederland wordt gewekt en gaande gehouden.
De voorbeelden ter toelichting van hetgeen ik bedoel liggen voor de hand.
Of zou 't onderwijs in de Nederlandsche taal alreeds niet een zeer belangrijke en werkzame factor zijn. (Over de verzorging onzer taal hier in Indië kom ik nog wel eens afzonderlijk te praten!).
En is evenzeer niet van beteekenis al hetgeen over Nederland tot ons komt in boek en tijdschrift. Daarbij moet ge weten, dat er in Indië veel gelezen wordt en goed gelezen, veel méér en veel béter dan ge wel oppervlakkig zoudt meenen.
Dat weet ik uit mijn ervaring als journalist; maar ook de boekhandel kan er van getuigen; al zou deze zijn omzet grooter wenschen.
Wij hebben bij de beschouwing van dit punt ook in rekening te brengen de zeer belangrijke verspreiding van boek en tijdschrift, door middel van de leestrommel, die typische Indische instelling. Al is 't nog maar zelden een ‘trommel’, waarin u de tijdschriften, - met elke week een roman er bij - worden thuisgebracht.
Of, ander voorbeeld, ook de Kunstkringen tellen mee, als 't er op aankomt na te gaan, wat er voor het Nederlandsche belang wordt gedaan.
En menige andere vereeniging of instelling, ik noem nog slechts de Volksuniversiteiten.
't Is waar, Kunstkringen noch Volksuniversiteiten bemoeien zich uitsluitend met Nederlandsche onderwerpen. Wat ook niet mogelijk is en allerminst gewenscht zou zijn. Maar zij dragen er toch ook hun deel toe bij.
Het belang van al deze factoren - er zijn er nog wel meer te noemen - is gelegen in de onopzettelijke wijze, waarop zij het Nederlandsche belang dienen, dikwijls of zelfs meestal onbewust.
Maar de uitwerking en de doorwerking is er niet minder om. Integendeel.
M.i. wordt de invloed van deze middelen nog te zeer onderschat.
De vraag rijst of hier niet meer naar een vast plan en in overleg te werk kan worden gegaan. Ik denk b.v. aan bevordering van de verspreiding van bepaalde uitgaven, steun aan uitvoeringen en tentoonstellingen, waarmede ten deele, of zijdelings ook het Nederlandsch belang kan worden bevorderd.
Samenwerking, overleg of voorlichting in geval de Kunstkringen optreden, om slechts een enkel voorbeeld te noemen. Ook aan de Volksuniversiteiten - een instituut, dat ondanks de tijdsomstandigheden in enkele groote plaatsen reeds zijn bestaansrecht bewees - zou steun kunnen worden verleend.
Tenslotte begint deze eerste brief veel te gelijken op de uiteenzetting van een programma. Er zullen onderwerpen bij zijn, welke zeker aan de aandacht van het Verbond niet zijn ontgaan; maar in deze terreinverkenning konden ze toch niet onvermeld blijven.
Andere stof voor mijn brieven zal ik vinden bij hetgeen er zich aan actueele onderwerpen voordoet.
Of is het niet van belang, dat thans het spellingvraagstuk in Indië naar voren is gekomen? Maar dat onderwerp kan ik voor een volgenden brief bewaren.
En dan zijn er, wat ik zou willen noemen de ‘moderne banden’ met Holland, dat zijn de radio-omroep en de radio-telefonie, welke zeker een afzonderlijke beschouwing behoeven, evenals de rolprent.
Ik geloof niet, dat deze ‘moderne banden’ tusschen Nederland en Indië van het standpunt van het algemeen Nederlandsch belang die aandacht hebben gehad, welke zij vereischen. Niemand zal meer ontkennen van welke groote cultureele beteekenis zoowel film als radio-omroep zijn, en dat erkennend heeft men daarmede tevens gezegd, dat zij ook hun waarde hebben voor die belangen, welke het Algemeen Nederlandsch Verbond voorstaat. Die waarde is voor mij dan vóóral weer hierin gelegen, dat zij zoo onopzettelijk en als van zelf de belangstelling voor het moederland gaande houden, veel en veel meer dan men zich er gewoonlijk rekenschap geeft. Hieruit volgt deze conclusie, dat juist op dit gebied veel vruchtbaar werk kan worden gedaan, zonder dat er het specifiek propagandistisch karakter aan wordt gegeven, dat velen er van zou terughouden er kennis van te gaan nemen, te gaan zien of te gaan luisteren. En nu krijgt men, èn bij; de film èn bij den radio-omroep zijn Nederlandsche portie als van zelf.
Dat er in dit opzicht nog het een en ander te doen blijft, te regelen en te organiseeren, en voor de film meer dan voor de radio, daarover zou ik voorloopig niet zijn uitgeschreven, en ook dat onderwerp bewaar ik dus voor een volgenden brief.
Soerabaja, Maart '34.
W.C. VAN MEURS.