dat ons verleden en onze volksaard allerlei diepgaande contrasten tusschen beide groepen hebben veroorzaakt. In de letterkunde, die slechts een onderdeel is van ons beider bestaan, komt overeenkomst en verschil naast en door elkaar tot uiting; in vele opzichten begrijpt het Noorden het Zuiden en omgekeerd, in andere opzichten kunnen wij ons niet losmaken van wat de tradities der eeuwen ons hebben meegegeven.
De tijd, dat de Nederlander sceptisch stond tegenover de literatuur van het Zuiden, is lang voorbij. Integendeel, het zal den lezer niet onbekend zijn, dat de Vlaamsche letteren zich ten Noorden van de Moerdijk doorgaans in een buitensporige populariteit verheugen mogen. Het succes van Felix Timmermans, speciaal van zijn ‘Pallieter’, was ten onzent kolossaal; het werk van Stijn Streuvels telt in Holland zeer vele bewonderaars; men kan gerust zeggen, dat onze Hollandsche literatuur van het boerenleven, vertegenwoordigd door auteurs als Herman de Man en Antoon Coolen, zeer sterk beinvloed werd door deze twee Vlamingen. Een romancier en tooneelschrijver als Herman Teirlinck, een dichter als Karel van de Woestijne zijn in Nederland zeker even bekend als in Vlaanderen, om van de poëzie van een oudere, Guido Gezelle, maar niet te spreken. Er blijkt uit dit alles een duidelijk streven naar het opheffen van de barrières, die het verleden tusschen ons had opgeworpen. Er zijn zelfs menschen, die op grond van deze veelvuldige toenadering geneigd zijn de bestaande verschillen over het hoofd te zien om eenvoudig te concludeeren tot de aanwezigheid van een soort ‘dietsche’ letterkunde, d.w.z. een letterkunde, waarin de onderscheiding Noord-Zuid niet meer van essentieel belang is. Ik moet U thans bekennen, dat ik niet tot dezulken behoor; hoezeer ik ook een voorstander ben van nauw contact en juist begrip tusschen Vlaamsche en Hollandsche auteurs en lezers, ik meen, dat een romantisch vervagen van volstrekt aanwezige grenzen de goede zaak een kwaden dienst bewijst. Vooreerst moet ik er met nadruk op wijzen, dat de populariteit, die een bepaald soort Vlaamsche schrijvers ten onzent inderdaad geniet, nog niet veel bewijst voor een volstrekte eenheid van opvatting; een groot deel van het Nederlandsche publiek koestert een tamelijk sentimenteele genegenheid voor de charme der in het Zuiden niet alleen
gesproken, maar ook door de literatoren geschreven dialecten; het heeft een al te gemakkelijke voorliefde voor wat ik zou willen noemen den provincialen kant van het Vlaamsche volk, voor het ‘leutige’, het gemoedelijke en gezellige, dat bij ons zoo dikwijls verloren is gegaan. Op deze en dergelijke factoren berust mijns inziens grootendeels het succes van Timmermans; de zwelgpartijen, de uitbundige festiviteiten, die in ‘Pallieter’ worden beschreven, de kinderlijk-aandoende naieviteiten van ‘Het Kindeke Jezus in Vlaanderen’ hebben ons publiek zoozeer verteederd, dat het meermalen vergat te bedenken, dat men de Vlamingen nu niet bepaald eerde, door hen uitsluitend te waardeeren als de kampioenen van de wijnflesch en de recordhouders van het onbeholpene. Men moet in aanmerking nemen, dat de Nederlandsche schrijftaal ten gevolge van haar langere ontwikkeling het contact met de gesproken dialecten van ons land vrijwel geheel is kwijtgeraakt; daarom begroette het Nederlandsche publiek de Vlaamsche letterkunde met haar smakelijke, sappige woorden als de aanvulling van een gemis, zonder te bedenken, dat men daarmee den Vlamingen een brevet van provincialiteit uitreikte en zichzelf in een min of meer kunstmatige verrukking bracht.
Ik ben niet zoo kortzichtig om te meenen, dat men bij de beoordeeling van den invloed, die b.v. Van de Woestijne en Gezelle op ons volk hebben uitgeoefend, uitsluitend de bekoring van het taaleigen in aanmerking moet nemen; ik wijs er alleen op, dat die bekoring een veel grooter rol speelde, dan men meestal gelooft, en dat men voorzichtig moet zijn met zijn conclusies omtrent een cultureele eenheid van Vlamingen en Hollanders, Bovendien immers doet het merkwaardige feit zich voor, dat Vlaamsche schrijvers, die veel dichter bij de Nederlandsche cultuur staan dan Timmermans of Streuvels, in Nederland òf onbekend òf onbemind zijn gebleven. Ik denk hier aan den romanschrijver Willem Elsschot en aan den dichter Jan van Nijlen. Zij schrijven geen Vlaamsch dialect, hun taal is nagenoeg die van het Noorden; men zou dus, als het waar was, dat de populariteit van Timmermans iets bewees voor een volstrekte eenheid tusschen Noorden en; Zuiden, wel moeten aannemen, dat juist deze auteurs bij ons extra populair moesten worden, omdat zij zich voor den Nederlander ook nog het gemakkelijkst verstaanbaar uitdrukten! Maar het tegendeel is het geval: het wrange, sober geschreven ‘Villa des Roses’ en het humoristische hooglied van reclame en handel ‘Lijmen’, die beide overtuigend genoeg de belangrijke persoonlijkheid van Willem Elsschot documenteeren, beginnen pas in de laatste jaren ten onzent eenigszins bekend te worden, en dan nog in beperkten kring; de poëzie van Jan van Nijlen, het werk van een ongekunstelden, wijsgeerigbezonnen mensch van den eersten rang, heeft de Nederlandsche critiek altijd stelselmatig verwaarloosd ten behoeve van allerhande grootheden van het tweede plan.
Wat bewijzen deze voorbeelden? Dat een zekere voorliefde voor het exotische aan den smaak van het Nederlandsche publiek voor de boeken van Timmermans en de zijnen niet vreemd is, dat wij Hollanders zelfs de besten onder de Vlamingen vaak achteloos voorbijgaan, alleen omdat zij niet dat leutige sappige taaltje schrijven!
Ik zie de Vlaamsche letterkunde - en wat nu volgt is een zuiver persoonlijke meening - eigenlijk juist zooals ik de Nederlandsche, de Fransche, de Engelsche letterkunde zie: n.l. als een verzameling van schrijversgestalten, die mij grootendeels volkomen vreemd, en voor een klein deel verwant zijn. Natuurlijk ontken ik niet de verwantschap tusschen Noord en Zuid; er gaat nu eenmaal zeker fluïdum uit van de gemeenschappelijke taal, maar oneindig sterker is de verwantschap, die berust op gemeenschappelijke inzichten in de problemen van het leven. Ook onder de Vlamingen zoek ik dus bij voorkeur hen, die, geheel afgezien van hun taal en nationale kenmerken, boeien als menschen, omdat hun leven op een of andere wijze in aanraking komt met het mijne; en ook onder de Vlamingen wijs ik diegenen af, wier gedachten en gevoelens mij niets te zeggen hebben. Auteurs van de kategorie-Timmermans heeten in Nederland Antoon Coolen en Herman de Man, en noch in Vlaanderen, noch in Nederland hebben zij mij iets te zeggen; een vooroordeel, als Ge wilt, maar een vooroordeel, dat de waarde van de literatuur voor mij bepaalt. Als ik denk aan ‘Komen en Gaan’ van Maurice Roelants, denk ik niet in de eerste plaats aan dat boek, omdat het door een Vlaming werd geschreven; het is voor mij, mèt al zijn Vlaamsche eigenaardigheden, die