Neerlandia. Jaargang 38
(1934)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd30 November 1830.Ga naar voetnoot1)In het Koninklijk Huis-Archief hangt een schilderijtje, dat een gevecht van Engelsche oorlogsschepen met twee Fransche kruisers afbeeldt. Het speelt in November 1813 en het geeft de sfeer aan, waarin Oranje naar Nederland terugkeerde. Aan het einde van dezelfde maand stak Prins Willem aan boord van de Warrior de Noordzee over. Het was nog altijd de oorlogssfeer, waarin de stadhouderlijke familie in 1795 Nederland verlaten had, gedwongen door de Fransche overmacht, die te gemakkelijker vat op het land had kunnen krijgen, dat door de eindelooze verdeeldheid der 18de eeuw de weermiddelen geheel had verwaarloosd. Nu de Fransche overmacht wegzonk - na Moscou en Leipzig - trachtte ook Nederland zich zelf te worden. En dan is er onmiddellijk een reikhalzend uitzien naar Oranje. Men weet nauwelijks, waar en wat de nieuwe Prins, het hoofd der familie na den dood van Willem V, is; maar men heeft het besef, dat het bij Oranje goed is. Kinderlijk naïef haast, zonder kritiek, werkt het oude sentiment. Geheel spontaan komt het verlangen naar Oranje tot uiting, direct in den avond van den 15den November, als te Amsterdam de douanehuisjes te branden staan. ‘Oranje boven’ roept de menigte. Maar bij de stadsregeering ontbreekt de ware durf en men zoekt afleiding te geven door een adelaar te bieden, die geplukt wordt. Twee dagen later vertoont Leopold, graaf van Limburg Stirum, zich met Oranje getooid in Den Haag, als de beweging tegen de Franschen er begint. Hier is beter verstand en meer durf. ‘Oranje boven’ begint de proclamatie, door Gijsbert Karel van Hogendorp gesteld, die wordt afgekondigd. En als Van Hogendorp en Van der Duyn van Maasdam, nadat pogingen om een nationale regeering op breedere basis te vestigen mislukt zijn, den 21sten het Algemeen Bestuur op zich nemen, dan verkondigen zij krachtig: ‘Nederland herneemt zijn zelfstandig bestaan’, en zij ontslaan, in naam van den Prins van Oranje, alle ambtenaren van hun eed aan den Franschen Keizer. Oranje was even bereid om te komen als de bevolking om hem te ontvangen. Als Jacob Fagel en Hendrik de Perponcher, den 19den naar Engeland vertrokken met opdracht van Van Hogendorp, te Londen komen, met het verzoek aan Prins Willem om zoo spoedig mogelijk de zee over te steken, stemt deze onmiddellijk toe. De Engelsche regeering, wier steun hij reeds maanden lang gezocht had, kwam nu direct te hulp. Reeds den 26sten ving de reis aan. Den 30sten, in den laten namiddag, kwam de Prins ‘voor de wal’. De landing was emotioneel door de geestdrift der menigte te Scheveningen. Het meest treffend is de eenvoud der gebeurtenis. Jacob Pronk en Jacob van der Duyne met hun wagen bij de sloep, die den Prins bij het strand brengt. De Prins met den voerman op de voorste bank. Een korte halte bij de pastorie in de Keizerstraat. Dan gaat het in een koets - de eenige, die Scheveningen toen bezat -, naar Den Haag. Jubel en ontroering: Van der Palm heeft het uitgedrukt in de gezwollen taal van die dagen. De Prins stapt af bij het huis van Collot d'Escury op den Kneuterdijk, houdt open hof bij Van Stirum op het Voorhout en bezoekt dan ook, in den laten avond, Van Hogendorp, die het pootje had en thuis moest blijven. De menschen van 1813 zijn van een heel ernstig, eenvoudig slag. Deftig, en meer automatisch dan spontaan. De ontmoeting van Van Hogendorp met Prins Willem, die een koker overreikt met een proclamatie en geen hand geeft dan gevraagd, typeert het heele geslacht in de hoofdfiguren. Sterke daden, groote doortastendheid zijn hier niet te verwachten. Van Hogendorps beslissende actie van 17 Nov. en volgende dagen staat op zich zelf. Het andere gaat stuksgewijze, een groot plan van opbouw ontbreekt, evenals een grootsche volksbeweging uitblijft. Instinctmatig voelde men, dat men niet naar het oude terug moest. Geen herleving van de 18de eeuwsche twisten en verdeeldheid, geen herstel van de oude staatsregeling. En heel positief: Oranje moest een andere, souvereine positie krijgen. Reeds in de Oranje-boven proclamatie werd gesproken van de ‘Hooge Overheid’ voor den Prins en Van Hogendorp duidde ‘Willem VI’ in zijn brief voor den oudgriffier Fagel, dien Robert Fagel en De Perponcher meekregen, aan als ‘le souverain’, wat Fagel den wensch deed uiten, dat men niet van Willem VI, maar van Willem I zou spreken. Bij de landing begroette Van der Duyne - en dit is weer treffend van eenvoud - den Prins met de woorden: ‘Welkom Majesteit’. Op den Scheveningschen weg, bij de rit naar Den Haag, riepen de menschen ‘leve de Koning’. Nog dienzelfden avond stelde het Algemeen Bestuur de souvereiniteit voor. Den volgenden morgen reeds nam de Prins het voorstel aan, onder de voorwaarde, dat hij niet direct den koningstitel zou krijgen en dat de uitroeping te Amsterdam zou plaats hebben; terecht hechtte hij groote beteekenis aan de medewerking van de groote stad, met welke zijn voorouders veel te stellen hadden gehad. En zoo kwam het, dat den 2den December te Amsterdam, waar de bevolking zich reeds ondubbelzinnig voor de souvereiniteit had uitgesproken, de door Melchior Kemper gestelde proclamatie werd afgekondigd, waarin de zeer bekend geworden woorden: ‘Het is geen Willem de Zesde, welken het Nederlandsche volk heeft teruggevraagd.... Het is Willem de Eerste, die als souverein vorst, naar den wensch der Nederlanders, onder het volk optreedt’. Even gelukkig antwoordde de Prins in zijn proclamatie, gedateerd op het Raadhuis te Amsterdam: ‘Welaan dan, ik zal mijne bedenkingen aan Uwe wenschen opofferen. Ik aanvaarde wat Nederland mij biedt, maar aanvaarde het ook alleen onder waarborging eener wijze constitutie, welke uwe vrijheid tegen volgende mogelijke misbruiken verzekert’. Op deze wijze werd het nieuwe aan het oude geknoopt. In Nederland was geen onbeperkt vorstelijk gezag mogelijk; wel een monarchale, constitutioneele Oranje-macht. Traditie en vroegere ontwikkeling, samengevat in het Oranje-sentiment, gaven hier de richting aan; geen theoretische bespiegeling. Zoo ontstaat een waar volkskoningschap. | |
[pagina 12]
| |
Op dien grondslag van wat het volk aanbood en van wat Oranje gaf, is de nieuwe staat opgebouwd. Dit was waarlijk goed nationaal, en in dien zin ging het nieuwe Nederland, onder hoe groote moeilijkheden ook, zich verder ontwikkelen. Daarom verdient 30 November, met 2 December als annex, als een belangrijke herdenkingsdag in onze geschiedenis vermeld te staan. 's-Gravenhage, Dec. '33. N. JAPIKSE. |
|