De Vliegende Hollander.
De Vliegende Hollander man van legende?
Niet meer! Neen, hij lééft; maakt wel menige vlucht, -
Maar niet door het water, en vrij van ellende:
Hij raast met zijn vliegende schip door de lucht,
Boven ketens van bergen, woestijnen en wouden,
Bij nacht als bij dag, door de mist, in de zon, -
En recht op zijn doel af, bij windval en koude,
Van vliegveld tot vliegveld, station tot station;
Niet als Van der Decken, de schim van 't verleden,
Die faalde in zijn doel, daar hij God had getart,
En, vloekbelaân, nimmer het land mocht betreden,
Waar 't heimwee hem trok van 't hunkerend hart......
Een wereldrecord wou de Postjager stampen
Uit zijne motoren........ Gestrand ligt de schuit.
De Zilvermeeuw dan Doch - o tweede der rampen, -
De schroef wil niet aanslaan. Hij komt niet vooruit.
‘Dat zal je de drommel........ Ik laat mij niet toomen,’
Zegt Plesman, ‘zóó zijn wij, naar ik meen, niet getrouwd;
Men wacht in de-n-Oost ons, - wij moeten er komen!’......
En Pelikaan wordt dan de loods uitgesjouwd.
Die dóet het! In ijzige koude en donker
Neemt plaats de bemanning. Het schroefblad snort rond:
Hij rolt over 't veld met gegrom en gebonker, -
Hij heft zich, zweeft heen van den Hollandschen grond......
Waar gij, Pelikaan, met uw manschap van helden,
- Die prachtige kerels! - in winterschen nacht
De haven verliet, kwam de mare ons melden,
Vier etmalen later reeds: ‘'t pleit werd volbracht.’
Gaaf daaldet gij neder in Java's Preanger.
In 't lachende licht van den Oosterschen dag:
De Vliegende Hollander duldde niet langer,
Dat 't menschdom in hem den mislukkeling zag.
Dra ronkt nu de motor opnieuw: Insulinde
Wuift juichend u na, als gij stijgt weer in 't zwart
Van den regennacht òp, om - moog 't zijn! - straks te vinden
Weer thuis, in lief Holland, 't begin van den start......
Daar is iets verheffends, verhevens bevochten!
Van trots èn van dankbaarheid zwelt ons gemoed,
Om wat hier opnieuw ‘onze menschen’ vermochten,
Verwant onzen aard, - van òns vleesch, van òns bloed.
Een Snijders, een Plesman, een Fokker, de vliegers,
Monteurs, marconisten, van 't beste allooi,
Bewijzen: dit Volk valt aan boerenbedriegers,
Aan macht'loosheidpreekers vooreerst niet ten prooi.
Wij hielden 't vertrouwen, hoe hard ook de tijden,
Bezieling en kracht om steeds voorwaarts te gaan.
De geest bleef nog vaardig tot streven en strijden.
In kamp om 't bestaan stelt zich Holland vooraan.
Wij slaan onze bruggen langs stroomen en kolken,
Wij leggen de zee droog met sluizen en dijk,
Wij bouwen de wegen, wij klieven de wolken -
En smeden tezamen de deelen van 't Rijk.
De Vliegende Hollander telt geen distantie;
De Eenheid des Rijks is een werkelijkheid!
De Vliegende Hollander neemt geen vacantie;
Hij komt waar hij wil - en tot daden bereid........
Klein Volk, neen, Gróót Volk, waar g' U groot weet te toonen,
In al, waar 'n groot volk zich groot toonen nog kan,
Rijk ben ik, rijk, dat 'k in Uw midden mag wonen,
Mee leven als een van uw zonen nog kan!
Dat ik dezen rijkdom opnieuw mag ervaren, -
U dank ik het, Spookschip, U, schip Pelikaan,
U reeders, U zeelui der hemelsche baren........
Het Vaderland heil!........ 't Zal waarachtig wel gaan!
Leiden, 2de Kerstavond 1933.
|
|