door aan de Hollandsche schepen moeilijkheden in den weg te leggen of door hun kapers te doen buitmaken, dan hadden de Hollanders den steun achter de hand van den machtigen hertog van Bourgondië. In 1438 kwam het tot een openlijken oorlog met de Hanze; wel werd in dien oorlog niet veel gevochten, maar het eindresultaat was gunstig voor de Nederlanders; de pogingen van Lubeck en de Windische steden, om de Sont door de Denen voor de Hollanders te doen sluiten, mislukten geheel. Een groot nadeel in dezen krijg was voor de Hanze, dat de weg naar Brugge en naar de Fransche zouthavens, langs de Hollandsche kust liep; hiervan werd dan ook door de Hollanders gebruik gemaakt om een vloot van 23 Pruisische en Lijflandsche schepen buit te maken. Het laatste was echter eigenlijk een onrechtmatige daad; de Pruisische en Lijflandsche steden, hoewel bij de Hanze aangesloten, deden nl. niet mede aan den oorlog tegen Holland; de inbeslagneming van die schepen is dan ook door de eigen regeering als onrechtmatig erkend, terwijl daarvoor schadevergoeding is betaald.
Dat de Oostelijke steden - zoowel de Lijflandsche als de Pruisische - niet mede deden, was, zooals reeds vroeger gezegd, daaraan toe te schrijven, dat zij de vaart van de Hollanders niet missen konden; dat hare belangen niet samen liepen met die van Lubeck en de Wendische steden, waarbij nog kwam, dat de Pruisische steden, niet geheel onafhankelijk waren, doch stonden onder den Grootmeester der Duitsche Orde, later ten deele onder den Poolschen koning, als landsheeren, wier gezindheid dus ook van invloed was. Dientengevolge werkten zij in vele gevallen niet met Lubeck samen bij, tegen de Hollanders genomen maatregelen en soms zelfs openlijk tegen. Zoo ook hier. Voor de Hollanders een niet gering voordeel.
Een ander voordeel voor de Hollanders was, dat de Deensche koningen gaarne hunne mededinging tegenover de Hanze zagen, hen als welkome bondgenooten tegen de machtige Wendische steden beschouwden, en daarvan herhaaldelijk door het schenken van voorrechten, deden blijken. Zoo schonk bijv. koning Jan II in 1498 aan de stad Amsterdam vrijen handel op Noorwegen, met name Bergen; uit dankbaarheid waarvoor die stad in 1502 aanbood hem met schepen bij te staan tegen de Zweden, die Stockholm belegerden. Dergelijke voorrechten waren reeds vroeger aan andere Hollandsche steden geschonken.
De verhouding tusschen de Hollandsche en de Wendische steden bleef sedert de eerste helft der 15de eeuw vijandig; ook al was er slechts nu en dan openlijke oorlog tusschen beide partijen, toch werden telkens onder het een of ander voorwendsel, over en weer schepen buitgemaakt; zoo werd in 1510 tijdens den oorlog tusschen Johan II van Denemarken en de tegen hem in opstand gekomen Zweden, die door de Lubeckers ondersteund werden, zelfs een handelsvloot van 100 Nederlandsche schepen, die het waagden met de Denen handel te drijven, uiteengejaagd en gedeeltelijk buitgemaakt.
Bijzonder ernstige verwikkelingen hadden plaats tijdens de regeering van Christiaan II, bijgenaamd den tyran. Deze geschiedenis is vooral voor de Nederlanders van groot belang geweest, omdat zij het keerpunt is geworden in de machtsverhouding tusschen de Hanze en de Hollanders; waren voorheen de Wendische steden de sterkste partij geweest, en hebben zij van de verwikkelingen gebruik willen maken om hunne oppermacht aan de Oostzee voor goed te vestigen; de zaak is anders verloopen dan zij gewenscht en verwacht hebben; het is het begin geweest van den achteruitgang en het latere verval van den machtigen handels- en stedenbond.
Ik moge de daaraan voorafgaande geschiedenis met een enkel woord in herinnering brengen.
Bij de Unie van Calmar van 1397 was het aan Margaretha, de Semiramis van het Noorden, gelukt koningin van de drie Scandinavische rijken te worden, met de bepaling dat de drie kronen ook op haren opvolger zouden overgaan. Een ordelijke toestand heeft echter na haren dood in 1412 nooit bestaan; een eeuw lang van bijna onafgebroken opstanden en burgeroorlogen is op hare regeering gevolgd, tot in 1513 Christiaan II, gehuwd met een zuster van den lateren keizer Karel V, heer der Nederlanden en koning van Spanje, den troon beklom en als koning van Denemarken en Noorwegen werd gekozen. Na een jaren langen strijd overwon hij de opstandige Zweden en werd in 1520 ook tot koning van Zweden gekroond. Op beestachtige wijze koelde hij, na de inneming van Stockholm, zijn wraak op de Zweedsche aristocratie, die de ziel van den opstand was geweest, de z.g. ‘Stockholmsche bloedbruiloft’.
Hoewel een tijdlang, uit vrees voor de wraak van den bloeddorstigen koning en zijn talrijk Deensch leger, met lamheid geslagen, kwanten de tot wanhoop gebrachte Zweden, op nieuw in opstand, onder aanvoering van Gustaaf Wasa, een bloedverwant van de beroemde Stures, daarbij gesteund door de Lubeckers, Toen kort daarop ook de Deensche adel in zijn eigen land tegen den koning in opstand kwam, en Frederik van Sleeswijk-Holstein tot koning uitriep, werd het Christiaan te machtig en vluchtte hij naar de Nederlanden, om de hulp van zijn zwager in te roepen. Hoewel die hulp niet daadwerkelijk werd verleend, en de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk maatregelen trof tot voorkoming dat hij de Nederlanden als basis voor het heroveren van zijne rijken ging gebruiken, beschouwden toch de Lubeckers de Nederlanders als vijanden en benadeelden hunnen handel op ernstige wijze; de Sont werd voor hunne scheepvaart gesloten en de Nederlandsche kusten werden door Lubecksche oorlogsschepen bekruist. Daartegenover stonden zij vrijwel weerloos, omdat zij geheel door den oorlog van den keizer tegen Frankrijk in beslag waren genomen. Tot overmaat van ramp, viel Christiaan, woedend omdat de landvoogdes hem belet had schepen uit te rusten, met een in Oost-Friesland geworven troepenmacht, in de Nederlanden, waarbij o.a. Alkmaar deerlijk geplunderd werd, en hij trok eerst terug, nadat hem een groote geldsom, die hij beweerde van den keizer te vorderen te hebben, was uitbetaald en 12 schepen waren geleverd.
In 1531 slaagde hij er in met een vloot uit Medemblik uit te zeilen. Zijn poging om na eene landing in Noorwegen, van daaruit zijn rijken te heroveren, mislukte. Hij werd in het volgend jaar door de Denen gevangen genomen en heeft zijn verder leven in gevangenschap moeten doorbrengen.
De keizer had inmiddels de handen weer vrij gekregen; een sterke Nederlandsche oorlogsvloot kon uitzeilen, om voor de staatsbelangen op te komen; het kwam tot onderhandelingen, zoowel met Frederik als met de Lubeckers, die een voorloopig einde maakten aan de vijandelijkheden. Bij die onderhandelingen verwekte het bij de Lubeckers groote ergenis, dat de Deensche koning, wiens belang het meebracht, op den duur den Hollanders niet te veel bezwaren in den weg te leggen, ongenegen was aan de eischen zijner Lubecksche bondgenooten toe te geven, en een verdrag met de Hollanders sloot, dat naar hunnen zin voor dezen veel te voordeelig was. Hierbij trad vooral op den voorgrond een, uit