Neerlandia. Jaargang 37
(1933)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRotterdam.Prins Willem-van-Oranjeherdenking.Op verzoek van de commissie voor de viering van het vierde eeuwfeest der geboorte van Prins Willem van Oranje had de afdeeling Rotterdam het initiatief genomen tot een plaatselijke herdenking. Daartoe heeft zij de medewerking verzocht en verkregen van cultureele vereenigingen van alle richtingen: Bond van Chr. Onderw. in Ned., Genootschap Gysbert Karel van Hogendorp, Katholieke Kring, Mij. tot Nut van 't Algemeen, Nat. Jong. Verbond, Rott. Studentencorps, Unie van Chr. Onderwijzers, Ver. van Leeraren M.O. en St. Augustinus Ver. (R.K. onderw.). Het uitvoerend comité bestond uit Prof. Dr. Z.W. Sneller, Mej. A. Kuyper, Dr. F.K.H. Kossmann, B. Kruitwagen O.F.M., en H. Ringers. Ter inleiding van de viering op 24 April 1933, werden in het gebouw van de Mij. tot Nut van 't Algemeen een reeks voordrachten gehouden. Het was voor ons bestuur een groote voldoening, vooraanstaande historici gaarne bereid te vinden tot het houden van een voordracht.
27 Februari sprak Prof. Dr. W. Vogelsang, hoogleeraar te Utrecht, over ‘Portretten van Willem van Oranje’. Na er op te hebben gewezen, dat wij de persoonlijke bedoelingen en opvattingen, soms door uiterlijk gebaar, gelaatsuitdrukking en houding van den afgebeelde kunnen leeren kennen, stelde spreker de vraag of er eenige betrouwbaarheid te verwachten is van niet mechanische afbeeldingen. Wel is waar blijft de opvatting van den kunstenaar persoonlijk, maar daarin ligt tevens een scherper karakteriseerend element. Wij zien bovendien, hoe men over den Prins dacht. Tevens bedenke men de bijzondere eigenschap van het portret van een vorst, dat nooit alleen den mensch, maar ook een begrip en een zinnebeeld van gezag afbeeldt. Tenslotte blijft slechts het type over. Een bezwaar in ons bijzonder geval is de betrekkelijke schaarschte aan portrettisten van groot kaliber gedurende het korte leven van den Prins. Fr. Pourbus en A. Th. Key zijn naast A. Mor te noemen. Hierna liet spreker talrijke, belangrijke lichtbeelden zien, waaraan het gesprokene getoetst werd. Het tweede gedeelte van dezen avond vulde Dr. J.C.A. Fetter, van 's Gravenhage, met een rede over het Wilhelmus, waarin de vragen gesteld werden, wanneer en door wien het geschreven kan zijn; wat het bedoelde en welke de verhouding is tusschen de in het lied geschilderde figuur en de historische figuur van Willem van OranjeGa naar voetnoot1). Het Wilhelmus, aldus de spr., aan het einde zijner voordracht, verkondigt de ziel van Willem van Oranje; het verkondigt hem, zooals hij worden zal, en idealiseert hem. Het eindigt met het woord gerechtigheid, en het is het lied dat een nieuwe wereldorde verkondigt. Het Wilhelmus is niet alleen ons, doch hèt volkslied.
13 Maart zou Prof. Dr. G.W. Kernkamp spreken over ‘Willem van Oranje’ als staatsman. Door ongesteldheid werd hij verhinderd. Gelukkig was Dr. N. Japikse, directeur van het Huisarchief der Koningin, bereid over hetzelfde onderwerp te spreken. Eerst gaf deze zijn kijk op den mensch in Willem van Oranje, wijl de politicus van den mensch niet te scheiden is. Bij de beantwoording van de vraag hoe de Prins bij de oppositioneele groep komt, een vraag van fundamenteele beteekenis, staat den spr. het mooie portret van Mor voor oogen, waarin hij eerzucht en drang naar daden leest. In het begin hangt 's Prinsen oppositie samen met zijn eerzucht, die hem dreef naar het spelen van een groote rol. Nederland was een staat in wording, de dynastie wilde de eenheid en bevorderde die. Als Bourgondisch edelman richtte de Prins ook daarop zijn belangstelling. Die eenheid is hem altijd voor oogen blijven staan. Meer en meer treedt het verzet op den voorgrond. Een toekomstplan van nationale ontwikkeling vormt zich, lijnrecht tegen de bedoelingen van Philips in. Na 1564 komen de moeilijke jaren, wanneer het Calvinisme een andere houding tegenover den Staat bepaalt en het recht van verzet in bepaalde gevallen erkent. In dezen tijd wil de Prins slechts nog van wettelijk verzet weten; dit is niet toe te schrijven aan weifeling, doch toont den bezonnen politicus. Na 1568 komt hij vrijer te staan tegenover de heele wereld. In het laatst zijner rede heeft Dr. Japikse de groote beteekenis geschetst van de inneming van Den Briel. Met de Hollandsche steden stelt de Prins zich dan in verbinding en in '72 bepleit hij te Dordrecht de verdraagzaamheid, en gelijkheid van godsdienst. Vervolgens trok de spr. in groote lijnen de verdere geschiedenis en schetste tenslotte Prins Willem als een zedelijk hoogstaand mensch, een Staatskunstenaar. Wij mogen verlangen in onze tijden naar een mensch van zulke bezonkenheid en offervaardigheid.
24 Maart hield pastoor W. Nolet van Amsterdam een voordracht over ‘Willem van Oranje en de nationale gedachte’. Deze begon met aan te toonen, hoe niet pas in de dagen van Willem van Oranje, maar reeds ten tijde van Sint-Willebrord de stammen, welke het Nederlandsche volk vormen, samengesnoerd werden. Door Karel V werden deze in een los staatsverband bijeengebracht. Om dien eenheidsstaat tot stand te brengen, hebben de Bourgondische vorsten gestreefd naar centralisatie van het bestuur; hierdoor kwamen de plaatselijke privilegiën en de invloed van den adel wel eens in het gedrang. Onder den adel is Willem van Oranje weldra de belangrijkste figuur in de Nederlanden. Alle eigenschappen bezat hij om leider van een nationale beweging te zijn. In den breede besprak Pastoor Nolet vervolgens de nieuwe regeling der hiërarchie in de Nederlanden, geheel gericht op de vestisring van den eenheidsstaat. Geenszins keurt de spreker af, dat Philips zijn gezag in de Nederlanden handhaven wilde, nog minder, dat hij er naar streefde den katholieken godsdienst in zijn gebied te behouden, maar wel 't streven naar gezagsuitbreiding tegen aard en privilegiën der Nederlanden in. De onverzettelijke kracht van het Calvinisme gaat hier dwars tegenin. Allengs schaart Oranje zich aan hun zijde. Toch heeft hij nooit zijn ideaal van gelijkgerechtigheid van de verschillende godsdiensten opgegeven. Het verdere verloop der geschiedenis ging de spreker na en hij uitte ten slotte zijn volle bewondering voor 's Prinsen standvastig streven uit nationaal standpunt bezien.
10 April sloot Prof. Dr. A.A. van Schelven, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, de reeks voordrachten met een lezing over ‘Het teere punt in onze nationale Prinsenherdenking’, n.l. des prinsen verhouding tegenover religie en kerk. Met betrekking tot de vraag naar Oranjes persoonlijke vroomheid draait alles eigenlijk om de vraag der oprechtheid van zijn overgang tot het Calvinisme, die voortvloeide uit den invloed van groote Hugenoten; des te gereeder daar hij op theologische inzichtverschillen weinig kijk blijkt te hebben gehad. Aan de oprechtheid van Oranjes overtuiging wil spreker niet twijfelen. Vervolgens staat spreker stil bij 's Prinsen tolerantie-politiek, en zijn houding tegenover de gereformeerde idealen van kerkinrichting. Tenslotte vraagt spreker of en hoe hij een wegwijzer voor het heden is geweest.
De zeer talrijke hoorders hebben telkenmale met groote aandacht de voordrachten gevolgd, onder wie zich steeds verschillende autoriteiten bevonden; zoo woonde de burgemeester, Mr. P. Droogleever Fortuyn, enkele voordrachten bij. | |
[pagina 93]
| |
24 April had de groote Herdenkingsavond plaats in de Groote of Sint-Laurenskerk. Voor dezen avond was, buiten de bovengenoemde vereenigingen, de samenwerking verkregen van Rotterdams Comité ter Behartiging van Nationale Belangen, de Volksuniversiteit, de R.K. Volksuniversiteit en de Chr. Volksuniversiteit. Deze avond is waarlijk tot een grootsche betooging geworden. Toen te 8 uur het gemengde koor, gevormd uit de Chr. Oratorium Ver. ‘Excelsior’ en ‘Rotte's Mannenkoor’ onder leiding van Ed. Flipse het Wilhelmus inzette, was de groote ruimte geheel bezet. Hierna klonken verschillende liederen uit Valerius' Gedenck-clanck. De organist der kerk, de heer J.H. Besselaar, bracht een oud-Hollandsch programma ten gehoore, Sweelinck, van Blankenburg en een improvisatie op oud-Nederlandsche liederen. Daarna volgde een rede van Prof. Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne over ‘Willem van Oranje, de grondlegger van den Nederlandschen Staat’. De in deze herdenking tot stand gekomen samenwerking tusschen vereenigingen van zoo uiteenloopend karakter noemde de spr. een voortreffelijke getuigenis van nationale saamhoorigheid. Hij wees op de grootsche gedachte, die allen op een avond als dezen, bindt. Niet moet de nadruk gelegd worden op datgeen, wat splijt, doch wat vereenigt, hoewel we nimmer bij een nationale viering van Willem van Oranje het religieuse element mogen terzijde schuiven. Het ging om de vrijheid. Oranje heeft altijd den godsdienststrijd tot een nationalen strijd willen ombuigen. Ook heeft men in Prins Willem den bestrijder van het vorsten-absolutisme gevonden: de vorst is er terwille van de onderzaten, niet omgekeerd. Deze echt-nationale Nederlandsche drang naar recht en vrijheid heeft den Prins geleid. Doch niet minder de drang naar eenheid en samenbinding. Hij organiseerde het verzet en werd het zinnebeeld van het wenkende nationale ideaal. Staande hebben de aanwezigen tenslotte het Wilhelmus gezongen. Mej. A. KUIJPER. |
|