Neerlandia. Jaargang 34
(1930)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Grootfriesche Congres.Honderden Friezen - zoo goed als Hollanders en Vlamingen - zijn, in de elfde tot de veertiende eeuw, voor de groote watervloeden uit de Nederlanden gevlucht naar Holstein en andere Pruisische landen. Noord- en Oost-Friezen bewonen in Duitschland nog een uitgestrekt gebied. De drie deelen van den Frieschen stam werden aldus wijd uit elkaar gedreven. Ze hebben een van elkaar afgezonderd leven geleid en een verschillend lot ondergaan. Voor het eerst in hun geschiedenis zijn, op 4 Augustus, vertegenwoordigers van Oost-, West- en Noord-Friezen in het land dezer laatsten n.l. te Husum (Holstein) samengekomen op het derde Grootfriesche Congres. Daar werd een ‘Friezenraad’ gesticht, die in het vervolg deze congressen zal leiden en ongetwijfeld op de Grootfriesche beweging wel een merkbaren invloed zal oefenen. ‘Een eigenaardigheid van het Friesche volk is de neiging tot zelfregeering in kleinen kring’, aldus sprak, volgens het verslag van het Handelsblad, de heer H. Algra (Leeuwarden) in een voordracht over ‘De eeuw van den stadhouder Willem Lodewijk omtrent 1600’. Zoo plaatsen de Friezen zich voor de volgende taak: Hoe zijn de gedecentraliseerde krachten tot een vereenigd optreden te bewegen? Deze taak geeft den Germaanschen staat een dynamisch karakter. Vooral in Friesland is de zelfregeering en bestuursverdeeling in de middeleeuwen sterk ontwikkeld.’ Deze eigenschap maakt de geschiedenis der Friezen zoo belangrijk voor onzen tijd, nu men overal minderheden voor hun rechten ziet opkomen. | |
[pagina 136]
| |
Belangwekkend was ook de voordracht van een anderen West-Fries, den heer Kalma, over een Frieschen voortrekker der 19de eeuw, Harmen Systra, een dichter en tijdschriftleider, wiens trouw aan de Friesche zaak, ook al faalde hij vaak in de middelen, volgens spr. iederen Fries van heden tot voorbeeld kan strekken. Hem dreef hetgeen ook thans West- en Oost-Friezen bewoog bij hun Noordfriesche broeders bijeen te komen: gemeenschappelijke liefde tot den Frieschen aard en het Friesche land. Het congres sprak luide daarvan, ook dank zij de belangwekkende inleiding van dr. Stierling (Altona) over den ‘Tooi der Friezen en zijn betrekkingen tot Amsterdam’. Met verduidelijkende lichtbeelden vertelde hij in het Duitsch veel wetenswaardigs over de zilveren en gouden sierdracht van de Noord-Friezen der eilanden. In vroegere tijden was de zeevaart van Harlingerland op Amsterdam veel gemakkelijker dan die op Hamburg redenen waarom de eiland-Friezen steeds naar Amsterdam trokken, om zich te laten monsteren voor de Groenlandzeevaart. Keerden zij te Amsterdam terug, dan kochten zij daar zilveren en gouden sieraden voor hunne vrouwen en dochters. Op deze wijze werden over de geheele Noordfriesche eilanden-wereld de Oudfriesche knoopen, geboortelepels, etc. verspreid, die alle de merkteekens van Amsterdam (de provinciale leeuw en de drie kruisjes) dragen. De dames-leden van het Congres maakten deze mededeelingen aanschouwelijk door het prachtige Friesche gewaad, dat zoo menige slanke leest omsloot. Er was een tentoonstelling. Tot de uitstapjes van het congres behoorde een bezoek aan Friedrichstadt, in de zeventiende eeuw door Hollanders gesticht.Ga naar voetnoot1) Op een feestavond werd gezongen en gedanst door meisjes uit Föhr in de schilderachtige volkskleedij. Het karakter, het doel, de verwachtingen van deze congressen zijn krachtig aangegeven door den voorzitter, dr. Muuss. ‘Wij weten (zeide hij) dat het heil der toekomst niet uit de groote steden zal komen, doch dat daarentegen de krachten en bouwstoffen steeds weer opnieuw in het land, in het volkseigene te vinden zijn: en zonder deze bronnen van volkskracht zouden de steden verloren gaan. Fries te zijn, wil zeggen - zichzèlf te zijn. Dat beteekent, het erfschap onzer voorouders verder te dragen en te versterken. Elk van de drie Friesche broeders heeft zijn eigen taak en roeping. Doch bij alle drie zal het gemeenschappelijke meer en meer op den voorgrond treden, om in groote eensgezindheid het beste te bewerken voor ons Friesche volk.’ |
|