Ingezonden.
De Utrechtsche Raadskelder.
Eerst thans neem ik kennis van het vreemde stukje: ‘Weg met den Raadskelder’, in de Juniaflevering van ‘Neerlandia’, dat op zoo weinig hoffelijke wijze een nieuw toegetreden Lid onzer Vereeniging begroet, dat zich verdienstelijk maakt door zijn streven, om in verschillende plaatsen van ons land gelegenheid te geven om in echt Nederlandsche omgeving spijs en drank te gebruiken. Wellicht is het de bedoeling van dit stukje om te betoogen, dat ‘Raadskelder’ geen goed Nederlandsch zou zijn en dat de met dit woord aangeduide inrichting ‘Raadhuiskelder’ genoemd zou moeten worden. Dit berust dan op een vergissing. Een ‘Raadhuiskelder’ is elke kelder onder een Raadhuis, een ‘Raadskelder’ is een ‘Raadhuiskelder’, die door een besluit van den Raad ingericht is tot gelegenheid, waar men spijs en drank gebruiken kan. In Duitschland heeten deze inrichtingen ‘Ratskeller’ of ‘Stadtkeller’.
In Utrecht had men in den ouden tijd ook reeds zulk een inrichting, die ‘Stadskelder’ - wat weer overeenstemt met het Duitsche ‘Stadtkeller’ - geheeten werd, een benaming, die overgegaan is op een Utrechtsche particuliere firma. ‘Raadskelder’ evenals ‘Stadskelder’ is een woord, dat door zijn taalkundige samenstelling even goed Nederlandsch is als ‘Ratskeller’ of ‘Stadtkeller’ Duitsch is. In Nederland, waar het instituut vroeger ook bestond, is het een tijd lang verdwenen, hetzij onder invloed van Calvinistische opvattingen, hetzij onder invloed van de laat-17de eeuwsche en 18de eeuwsche stedelijke aristocratische oligarchie, die zulke inrichting allicht te plebejisch en te weinig naar Parijschen trant vond, wellicht ook door een samenwerken van deze beide factoren. In Duitschland daarentegen heeft de instelling zich sterk ontwikkeld en een groote verbreiding verkregen. Daardoor is het verklaarbaar, dat de instelling als ‘Ratskeller’ wereldbekend is geworden en dat de instelling bij het huidige geslacht Duitsche herinneringen opwekt. Maar dit neemt niet weg, dat èn de naam èn de instelling ‘Raadskelder’ even Nederlandsch zijn als het woord ‘Ja’, dat ook door de Duitschers gebruikt wordt.
Nu van de twee benamingen, die in de Nederlandsche en de Duitsche taal voor de bedoelde instelling bestaan (‘Raadskelder’ - ‘Ratskeller’ en ‘Stadskelder’ - ‘Stadtkeller’) de eerstgenoemde door de hierboven aangestipte historische ontwikkeling wereldbekend is geworden en zoowel den Nederlander als den vreemdeling onmiddellijk zegt, wat bedoeld wordt, heeft terecht zoowel de Raad van Utrecht als tevoren die van 's-Hertogenbosch en daarna die van Maastricht aan deze benaming voor de tot nieuw leven gewekte aloude Nederlandsche instelling de voorkeur gegeven.
Schrijver dezes verheugt er zich over, dat in ons hoe langer hoe meer verfranscht, verduitscht, veramerikaanscht vaderland eindelijk eens een zakenman voldoende vertrouwen heeft in den Nederlandschen zin van ons Volk, om een speculatie aan te durven op den zin van ons volk voor het eigenaardig Nederlandsche en het is verheugend te zien, dat, wanneer het Nederlandsch publiek in de gelegenheid gesteld wordt, in een dergelijke Nederlandsche omgeving te vertoeven, blijkt, dat het dit op prijs stelt. En het is dan ook bevreemdend, dat, waar ons land nog overdekt is met ‘hotels’, kurhausen’, ‘restaurants’, ‘cafés’, ‘lunchrooms’, ‘tearooms’, ‘lounges’, ‘bars’, juist de eenige en eerste Nederlandsche benaming, die zich op dit gebied vertoont, bij haar verschijning met een ingezonden stuk in ‘Neerlandia’ bekogeld moet worden.
Utrecht, 5 Juli 1930. Mr. A.J. VAN VESSEM.