Toen de heer en mevrouw Bokhorst te elf uur naar hun hotel terugkeerden, toonden zij zich zeer voldaan over dit bewijs van Oudhollandsche gastvrijheid.
De brief uit Kaapstad, waaraan wij deze mededeeling ontkenen, eindigt aldus:
‘En nu moet ik een woord van hulde brengen aan hen, die verantwoordelijk zijn voor de keus van dezen jongen hoogleeraar voor ons land. Hij zal voor Pretoria een aanwinst zijn van belang en ik ben er zeker van, dat er een kracht ten goede van hem zal uitgaan. Geestdriftig zonder overdrijving, goed ingelicht en kundig, zal hij voorzeker welkom zijn in
De heer en mevrouw Bokhorst (cliché ‘Zuid-Afrika’)
alle kringen van onze samenleving. Het spijt mij, dat wij hem niet in Kaapstad kunnen houden. Terwijl ik U schrijf, telephoneert mij ‘Die Burger’, om een onderhoud met Prof. Bokhorst te regelen. Morgen, Zaterdag, vertrekken Prof. en Mevr. Bokhorst naar Pretoria. Heden weer een dag van gouden zonneschijn en zacht, wat U zou noemen ‘lenteweer’, zullen zij veel van ons schiereiland zien. Reeds waren zij op den Tafelberg. Het is aangenaam menschen te ontmoeten, die werkelijk genieten kunnen van alles, wat mooi is rondom ons. Dank voor deze aanwinst voor Zuid-Afrika.’