Pastoor Aloïs Walgrave †.
In den nacht van 28 Februari is de bekende levensbeschrijver van Guido Gezelle, pastoor Aloïs Walgrave, in een kliniek te Brugge op slechts 54-jarigen leeftijd overleden. Deze pan-Vlaming, zooals hij reeds in zijn Leuvenschen studietijd heette, omdat hij, te Gent geboren, later naar Duffel, in de provincie Antwerpen verhuisd, vervolgens student aan het College te Lier,
Pastoor Aloïs Walgrave †.
seminarist te Mechelen en geregeld met vacantie in West-Vlaanderen, al de Vlaamsche streektalen kende en de meeste zelfs zeer vloeiend sprak, zette, priester zijnde, de traditie voort, was twee jaar leeraar aan het Seminarium te Hoogstraten om vervolgens, als pastoor, naar het Zuid-West-Brabantsche dorp Vollezeele te verhuizen en, ten slotte, te Brugge, de geboortestad van zijn meester in de dichtkunst, Guido Gezelle, te gaan sterven.
Pastoor Walgrave werd vooral bekend in onze Nederlandsche letterkunde door zijn werk in twee deelen ‘Het Leven van Guido Gezelle, Vlaamschen priester en dichter’, in 1923 door de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, te Amsterdam, in hare, onder de leiding van Emmanuel de Bom staande Vlaamsche Bibliotheek, uitgegeven. Maar in minder wijden kring las men zijne in 1905 verschenen ‘Stille Stonden’, en andere dichtbundels nog van dezen verstandigen epigoon van Gezelle, en bewonderde men zijne bijbelspelen: ‘de Blindgeborene’, ‘Vrede op Aarde’ en, het meest van al, het tot ver over de grenzen van Vlaanderen befaamde ‘Mariaspel’, op hetwelk Antoon Moortgat passende muziek schreef en dat, in de jongste jaren, herhaaldelijk in het om zijne bedevaart wijdvermaarde Brabantsche stadje Halle, voor tienduizenden werd vertoond.
Aloïs Walgrave was, met prof. A. Vermeylen, een der voorzitters van het officieele Comité voor de herdenking van Guido Gezelle dat, 4 Mei a.s., in de schaduw van de machtige Lieve-Vrouwekerk, te Brugge, het gedenkteeken van den grooten West-Vlaamschen dichter, die met Vondel en Karel van de Woestijne tot de hoogste letterkundige glories van onzen stam behoort, zal onthullen. Hij zal, bij deze plechtigheid, stellig door allen worden gemist en ongetwijfeld zal, in dit jaar der Gezelleherdenking, aan dewelke hij nog zijne laatste krachten wijdde, zijn naam, in één adem, samen met dien van den ‘Meester’, nog menigmaal met weemoed en dankbaarheid worden uitgesproken. Schooner hulde zal hij, voor zich zelf, wel nooit hebben gewenscht.