Onder den druk der politieke omstandigheden, die gedeeltelijk door een onbehendig voorbijzien van het Vlaamsche vraagstuk ontstonden, moest nu wel het aan het bewind zijnde kabinet tot het indienen van een ontwerp van wet, strekkend tot de vernederlandsching van de Gentsche Universiteit overgaan en, zoo alle voorteekenen niet bedriegen, is de aanneming van deze wet in het Belgische parlement verzekerd. Met ingang van October 1930 zou dan de vernederlandsching van het eerste studiejaar voor al de faculteiten intreden.
Het ligt niet op onzen weg hier sommige modaliteiten van het ingediende voorstel, dat trouwens nog kan worden gewijzigd, te bespreken. Wel echter is het ons een vreugde te mogen vaststellen, dat het Vlaamsche volk op het punt staat, een der rijpe vruchten te plukken van zijn streven naar volksverheffing en volksontvoogding door deelneming aan de gemeenschappelijke Nederlandsche cultuur en beschaving, waaraan het zoo dringend behoefte heeft. Ongetwijfeld zal Gent, na een eerste moeilijke periode van organisatie en groei, spoedig, evenals de Noordnederlandsche Universiteiten en het verre Stellenbosch, een nieuw Nederlandsch brandpunt worden van wetenschap en aldus het geestelijk bezit van den Nederlandschen stam in het bizonder en van de heele ontwikkelde wereld in het algemeen helpen verrijken.
Er is dus wel degelijk winst voor Vlaanderen op komst, een winst, die ongetwijfeld de voorbode zal zijn van een schoone toekomst, door verscheidene geslachten van stamtrouwe, volhardende kampers, van Jan Frans Willems en Hendrik Conscience tot prof. Mac Leod, Hippoliet Meert en Lodewijk Deraet toe, om van de levenden maar niet te spreken, ten koste van vele offers, voor sommigen onder hen zelfs van hun leven, mogelijk gemaakt.