Neerlandia. Jaargang 33
(1929)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
Het Boekenwerk van het A.N.V.Ga naar voetnoot1)Chauvinisme is den Nederlander in het algemeen gelukkig vreemd, doch dit gebrek aan chauvinisme uit sich veelal in een geheel onvoldoend nationaliteitsgevoel of ten minste in een soort van lauwheid, zoodra het betreft het waardig en met een gepast gevoel van nationale eigenwaarde hooghouden van Nederlandsche cultuur en eigen taal tegenover den vreemdeling. Mag het een verdienste zijn van den Nederlander, dat hij op taalgebied van eenige markten thuis is en zoo dus voordeel kan trekken van andere cultuur dan alleen de Nederlandsche, wij moeten daartegenover stellen, dat het evenveel waard is, wanneer wij den Nederlander in den vreemde niet van het Moederland laten vervreemden, door hem de middelen te onthouden in voortdurende aanraking te blijven met eigen taal en eigen cultuur. Toen Vosmaer zeide: ‘Onze geest kan wereldburger zijn, ons hart niet’ drukte hij met weinig woorden uit, wat elkeen voelt, die korter of langer tijd in het buitenland vertoeft. Dit wat den Nederlander in het buitenland aangaat; wat betreft het belang, dat er voor Nederland gelegen is in het steunen van elke poging van taalen stamverwanten, om de Dietsche taal als een heilig bezit te vrijwaren en verdedigen, zou ik met overtuiging meer kunnen betoogen dan in den mij hier toegestanen tijd mogelijk is. Het onloochenbare feit, dat de op een hoog peil staande uitingen van Vlaamsche letterkunde in ons land even gretig gelezen worden als onze eigen boeken, moet ieder reeds het besef geven, dat er wederzijdsche cultureele belangen bestaan en waar men erkent dat die bestaan, ontstaat vanzelf de plicht, om die werderzijdsche belangen ook desnoods te verdedigen. Dit ter mogelijk noodzakelijke inleiding voor mijn praatje over het Boekenwerk van het Algemeen Nederlandsch Verbond, waaraan ik gaarne meer bekendheid wilde geven, omdat ik door die grooter bekendheid van velen Uwer medewerking of steun verwacht.
De Boekencommissie van het Alg. Ned. Verbond is een 26-tal jaren geleden opgericht met het doel boeken en andere Nederlandsche leesstof te verspreiden onder Nederlanders en stamverwanten in den vreemde. Dit werk wordt door weinigen gekend en door nog geringer aantal gesteund en toch zal iedereen bij nadere kennismaking moeten erkennen, dat er meer verdienste in zit dan slechts het verschaffen van goede leesstof aan Nederlandsch sprekenden buiten Nederland en de Koloniën. Wij hier in Nederland met onze tallooze bladen en tijdschriften van velerlei inhoud en strekking, met onze prachtig ingerichte scholen, onze volksuniversiteiten, met onze uitgebreide leeszalen en boekerijen, onze Nederlandsche Radio-omroepinstellingen, waar iedereen zonder of althans met weinig kosten zijn dorst naar kennis of naar verpoozing kan lesschen, wij beseffen niet, hoe onze stamverwanten en in het buitenland wonende Nederlanders voor het grootste gedeelte over de hier in het kort opgenoemde inrichtingen van cultuur en beschaving in het minst niet beschikken, eensdeels omdat er geen geld voor is, andersdeels omdat ook geld dit gemis dikwijls niet geheel goed kan maken. En werkelijk, er zijn behalve onze stamverwante Vlamingen en Zuid-Afrikaanders vele tienduizenden Nederlanders, die snakken naar enkele kruimpjes van het vele, dat ons Nederlandsch hart Nederlandsch doet blijven denken en voelen en dat in zoo ruime mate ons deel is, zonder dat wij beseffen, hoe onduldbaar het gemis zou zijn. De Boekencommissie nu tracht dat gemis zooveel doenlijk te verminderen door het zenden van Nederlandsche boeken en tijdschriften naar plaatsen, waar door samenwerking een Nederlandsch sprekende Vereeniging, kring of belangengemeenschap is gevormd. En daarbij vergeten wij de zeelieden niet, de mannen die de goede hoedanigheden van den Hollander het best kunnen toonen en dit zonder ophef, ik zou bijna zeggen, huns ondanks steeds weer doen; iets waaraan wij voor een niet gering deel onzen goeden naam bij den buitenlander te danken hebben. Wordt er voor den zeeman wel voldoende gezorgd, als hij ergens ver weg in zijn weinigen vrijen tijd een zeemanshuis opzoekt en hij er niets dan vreemde bladen of boeken vindt, niets dat hem voor een wijle prettig zou kunnen herinneren aan het Vaderland, al was 't maar een plaatjesweekblad met Hollandsche onderschriften. Weet gij, dat de sleepbooten, die de bekende sleepreis met het Singapore-dok maakten, boeken van de Boekencommissie van het Alg. Ned. Verbond aan boord hadden en een Nederlandsche oud-loods, nu lichtwachter ergens in de buurt van Marokko, voor | |
[pagina 120]
| |
zich en zijn gezin een kist boeken van de boekencommissie ter leen heeft, welke kist geregeld vervangen zal worden? Weet ge, hoe de verschillende Nederlandsche vereenigingen in het Buitenland, met krachtigen steun van onze gezanten, de saamhoorigheid van Nederlanders in hun ambtsgebied zooveel doenlijk aanwakkeren en dat de Boekencommissie door het zenden van boeken voor oud en jong daaraan zooveel mogelijk het hare bijdraagt? Zoo zou ik voort kunnen gaan met opsommen van de onderdeden van ons stille werk onder Nederlanders van elken godsdienst en van onverschillig welke politieke overtuiging. Die laatste toevoeging is feitelijk onnoodig, het groote doel van het A.N.V. nl. de saamhoorigheid van al wat Nederlandsch spreekt, sluit vanzelf voorkeur voor een bepaalden godsdienst of staatkundige overtuiging uit. Nu ik het toch over staatkundige overtuiging heb, is het wellicht het best tevens te gewagen van een zeer belangrijk deel van onzen arbeid, n.l. steun aan Vlaamsche Volksboekerijen en verspreiding van Nederlandsche boeken en tijdschriften in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Sommigen meenen voor zeker te weten, dat deze cultureele steun aan de Vlamingen inmenging in de zaken van België als staatseenheid beteekent, anderen weer vreezen met echt Hollandsche voorzichtigheid, dat men het in België wel eens als inmenging zou kunnen beschouwen. Is dit wel goed gezien? Is zulk een beschouwing niet wat eenzijdig? Zou men in België aanbeveling van de Fransche cultuur, door middel van in België vrijelijk ingevoerde en verspreide Fransche boeken, dagbladen en tijdschriften, ook beschouwen als inmenging? En de Fransche tooneelgezelschappen en Fransche sprekers, die allen propaganda maken voor de Gallische gedachte en cultuur? België is nu eenmaal het land, waar de Fransche en Nederlandsche taalgebieden elkander raken en overlappen en, zoo de Franschen het recht hebben den Waal te doordringen van hun cultuur, het is het recht, zoo niet de plicht van den Nederlander den Vlaming te helpen in het waardeeren van de zijne, die ook de onze is. Zoo min het A.N.V. ooit het doel of het plan heeft gehad partij te kiezen in wat onze buren verdeelt, zoomin heeft de Boekencommissie ooit eenig onderscheid gemaakt tusschen Vlaamsche aanvragers van Nederlandsche boeken. Wie hieraan ook slechts den geringsten twijfel mocht hebben, kan ik gaarne en gemakkelijk op het kantoor van de Boekencommissie de overtuiging bijbrengen van de ongegrondheid van dien twijfel. De verspreiding van de uitingen van onze Nederlandsche beschaving en gedachte onder Nederlanders in het Buitenland en onder onze taal- en stamverwanten heeft dus een tweeledig doel, ten eerste hulp waar het geld ontbreekt om zonder die hulp de Moedertaal levend te houden, ten tweede als zuiver ideëel doel het dienen van Neerlands zaak, met uitsluiting van alle verder grijpende bedoelingen, die aan den voor eigen ontwikkeling rust verlangenden Nederlander geheel vreemd kunnen en moeten zijn. Dit wat het doel van de Boekencommissie aangaat; doch nu, en dat is de voornaamste reden waarom ik langs dezen meer en meer gebruikelijken weg met U in aanraking wilde komen, hoe komt de Boekencommissie aan haar materiaal, hoe komt zij aan het geld en wat zou er kunnen gedaan worden om nog meer te doen, gesteld dan dat ik U met deze weinige woorden heb kunnen overtuigen niet alleen van het bestaansrecht van de Boekencommissie, (want recht alleen is niet voldoende), doch ook van haar bestaansnoodzaak? Het geld komt van de niet overtalrijke bijdragers en begunstigers, die voor het cultureele werk van de Boekencommissie zooveel voelen, dat zij jaarlijks bedragen, liggend tusschen f 1.- en f 50.- betalen voor een werk, waarvan zij niets zien en niets hooren, dan aan het eind van elk jaar een verslagje en aan het begin van het volgende een verzoek om hun bijdrage te zenden. Men besluite hieruit niet, dat het slechts zeer rijke lieden of instellingen zijn, die voor een ideëel begrip hun geld offeren zonder er persoonlijk eenig voordeel van te genieten of zelfs van te zien. Als men weet, dat er ook bijdragers zijn van f 0.50 's jaars, begrijpt men wel, dat achter die f 0.50 andere krachten werken dan overmaat van geld alleen. Die krachten zijn niet juist onder woorden te brengen, het zijn de krachten, die den idealist onderscheiden van den meer zakelijken mensch, wiens edelste lijfspreuk is ‘Voor wat hoort wat’. Het is het verwarmende gevoel van saamhoorigheid, dat deze Nederlanders doet zorgen voor hun geheel onbekende lieden, waarvan ze niets en niets ook zullen weten, wier dank ze niet zullen hooren en die zelfs nooit vragen naar de namen der gevers. Het is ook de niet te bewijzen zekerheid, dat zij mèt de belangen van de Nederlanders in de verstrooiïng en van de stamverwanten, tevens de zaak van Nederland dienen. Mochten er onder mijn hoorderessen en hoorders zijn die ondanks het volslagen gemis aan persoonlijk voordeel om redenen van edeler aard ons nuttige werk willen steunen, dan noem ik voor hen het Gironummer van de Boekencommissie 149431 Den Haag, een postrekening, die bereid is onbegrensd hooge of lage bedragen voor het U nu bekende doel te innen en te verwerken. Wie zijn geld aan het Leger des Heils geeft, doet toch eigenlijk ook niet anders dan anderen in staat stellen er goed mee te doen. En de Boekencommissie is feitelijk te beschouwen als een soort van intellectueel en letterkundig Leger des Heils, ten minste voor wat het technische en stoffelijke deel van het werk van dc genoemde instelling betreft. Ik zal U niet vermoeien met een opsomming van al, wat de Boekencommissie in al de jaren van haar bestaan gedaan heeft; het aantal verzonden kisten met boeken en tijdschriften en het geheel der inkomsten en uitgaven zouden U weinig zeggen, de waarde van ons werk moet afgemeten worden niet naar getallen en cijfers, doch naar de dankbaarheid van den van alle Nederlandsche cultuur verstoken | |
[pagina 121]
| |
Nederlander of Nederlandsch sprekende in den vreemde, die door ons werk in de gelegenheid gesteld wordt voor zich en zijn gezin boeken en tijdschriften in de eigen taal te bekomen of te leenen uit vele boekerijen van Nederlandsche Vereenigingen. welke boekerijen door ons of opgericht of geregeld van nieuw materiaal voorzien worden. Om U echter eenig denkbeeld te geven van onze taak moge dienen, dat in 1929 elke maand ongeveer 15 kisten met boeken naar den vreemde werden gezonden, elke kist wegende ongeveer 50 K.G., ongeacht de tijdschriften en couranten welke veelal nummersgewijze of althans in kleine pakjes over de post worden verzonden. Veel hiervan gaat naar Vlaanderen, waar de vraag naar onze boekzendingen het grootst is. Het zou veel meer dan dit mij toegestane half uur vergen, indien ik slechts uittreksels voorlas van de hooggestemde brieven van dankbetuiging, welke telkenmale als antwoord binnenkomen. Boekerijen, welke in den oorlog geheel vernield werden in het Vlaamsche land, lijden alle zonder uitzondering aan gebrek aan geld en gebrek aan ambtelijken steun en onafhankelijk van welke politieke of godsdienstige gezindheid men moge zijn, op ieder maakt het een meer dan vluchtigen indruk als de een of andere Vlaamsche Stedelijke boekzaal in meestal niet al te zuiver Nederlandsch, zelfs veelal in een Vlaamsch met tamelijk sterken Franschen inslag, geestdriftig bedankt voor een kistje boeken, waarvan de inhoud feitelijk geheel bestond uit oude boeken, die niet al te frisch meer waren en bijna hun weg naar den oudpapierkoopman zouden hebben gevonden, als de eigenaars niet juist aan de Boekencommissie, het litteraire Leger des Heils, gedacht hadden. Zoo'n simpele kist boeken, bijkomstigheid van de jaarlijksche groote schoonmaak van gezinnen zooals het Uwe, geachte luisteraars, bracht ons zelfs op de lijst der eereleden van de stedelijke boekerij van een der grootste gemeenten van Vlaanderen. Ik hoop U daarmede meer te treffen dan met opsommen van bedragen en van K.G. der boekzendingen. Uit deze uitingen leeren wij de door U niet bevroede waardevermeerdering, die een boek ondergaat, dat gij niet meer wilt bewaren, zoodra dit boek een nieuw leven kan beginnen over onze grenzen. Moesten al deze boeken nieuw zijn, dan zou de Boekencommissie zelfs met honderdmaal grootere inkomsten dan zij nu heeft, aan handen en voeten gebonden zijn, want met de kennis van wat een nieuw boek in den handel kost, is er slechts een eenvoudige vermenigvuldiging noodig, om tot de zekerheid te komen, dat men dan maandelijks geen 15 kisten met elk enkele honderden boeken zou kunnen betalen en verzenden. Maar gelukkig is dat niet noodig. Onze talrijke aanvragers over de grenzen hebben de verdienste het gegeven paard niet in den bek te kijken. Een jaar geleden gaf de Gemeente Den Haag ons toestemming alle voor ons doel bruikbare materiaal te halen uit ± 16 M' niet meer gebruikte schoolboekjes der Gemeentescholen. Enkele dames-leden van het A.N.V. hebben geruimen tijd besteed aan het uitzoeken van dezen overstelpenden voorraad. Ik moet bekennen, dat er meer dan gewone geestdrift voor een goede zaak noodig was, om elke week eenige middagen te vertoeven in dezen stoffigen vaak zeer gehavenden voorraad onbruikbaar geworden leermiddelen. Men zocht er alleen kinderleesboekjes uit, die er nog goed uitzagen. De oogst was in enkele M' uit te drukken, maar wie van U de groote waarde kent van kostelijke kinderlectuur als Pim en Mien, Nog bij Moeder, Dicht bij huis, van Ligthart en Scheepstra, en de zonnige boekjes van velen onzer andere kinderschrijvers, die zal beseffen, dat ook hier de innerlijke waarde ons deed heenstappen over de stoffige bezwaren van 16 M' niet meer zoo heel fraai er uitziende boekjes. En als dan van enkele Vlaamsche onderwijzers het verbaasde antwoord binnenkwam, waarin ze zeiden ‘we beseffen na uw zending eerst, wat gij daar in Holland op onderwijsgebied op ons vooruit zijt, wij wisten niet, dat Holland ons met zulk prachtig materiaal kon helpen, materiaal dat hier op alle scholen geheel ontbreekt’, dan, geachte luisteraars, begrepen wij, dat onze taak nog mooier was, dan we zelf hadden kunnen vermoeden en dat, als wij het recht hebben onze Nederlandsche cultuur te propageeren, wij den plicht hebben dit in de allereerste plaats bij de jeugd te doen. De ontvangers betalen niets voor wat wij doen, ze zouden het ook niet kunnen, maar in het kostelooze van het geval moeten wij toch niet de reden zien, dat enkele onderwijzers en schoolhoofden zeiden ‘Stuurt U ons nog maar karrevrachten van deze boekjes’. Dat was niet omdat het niets kostte, maar omdat onze taal- en stamverwanten snakken naar cultureele hulpmiddelen, die wij zoo overvloedig bezitten en die zij geheel of althans bijna geheel missen. Toen ik aan de A.V.R.O., die even algemeen is als het A.N.V., verzocht eens wat over het boekenwerk van het A.N.V. te mogen zeggen, heb ik in tweestrijd gestaan, of ik een ambtelijk boekenhalfuurtje, of wel een kinderhalfuurtje zou vragen, want wat ik zeggen wilde en vooral wat ik vragen wil, is evenzeer voor de jongeren als voor de ouderen bestemd. Groote lichamen en instellingen helpen en steunen ons, sommige openbare leeszalen en daarbij mag ik in de eerste plaats die van Den Haag noemen, gaven ons hun om uiterlijke redenen afgekeurde boeken, een afd. van de Mij. tot Nut van 't Algemeen in Koog-Zaandijk stond een flinke zending uit haar boekerij af, de groote Scheepvaartmaatschappijen steunen ons nagenoeg alle door geheelen of gedeeltelijken vrijdom van vracht, een kist boeken voor bij Riga ingevroren zeelieden werd door een mij onbekende reederij kosteloos vervoerd. De burgemeester van de op één na grootste Ned. gemeente deed ons dezer dagen een fraai ingebonden nagenoeg volledige Van Lennep toekomen, die hij opruimde, velen verzenden hun ongevraagde zendingen geheel vrachtvrij en tot overmaat van bescheidenheid maken zij dan nog dikwerf verontschuldiging, dat sommige bandjes niet meer zoo heel mooi zijn. | |
[pagina 122]
| |
Steun, hulp en waardeering overal, doch niet genoeg, nooit genoeg, ons arbeidsveld is ‘gelukkig voor Nederland’ onbegrensd, de hoeveelheid materiaal, die wij kunnen verwerken, is dus ook zonder aan te geven maten en daarom kom ik, mogelijk tot Uw verlichting, nu eens niet om geld aankloppen, maar om eens een anderen uitweg voor Uw op te ruimen boeken aan te wijzen, dan zooals tot nu toe meestal gevolgd is. Ik wil daarmede niet zeggen, dat ik het niet prettig zou vinden als ons Gironummer een even populaire bekendheid verkreeg als dat van de Omroepvereniging, wier gastvrijheid ik thans geniet, doch daar is het mij zeker niet in de eerste plaats om te doen. Ik heb de vaste overtuiging, dat bij voldoende bekendheid in den lande met het boekenwerk van het A.N.V., de waardeering daarvan evenredig zal stijgen en dat de Boekencommissie dan geheel kan ontkomen aan de noodzaak, om nu en dan zelfs nieuwe boeken te koopen en dus haar geringe inkomsten geheel kan besteden aan de verzending. Als ik op de markt de rijk voorziene boekenstalletjes langs ga en bedenk, hoe geringe bedragen de voormalige bezitters veelal voor die boeken hebben gekregen, dan komt telkens de gedachte bij mij op ‘zou men die geringe inkomsten niet gaarne hebben willen missen, als men maar geweten had, dat er een echt Nederlandsche instelling bestond, die met deze door den vroegeren eigenaar zoo weinig meer gewaardeerde leesstof, zoo ontzaglijk veel goed kan doen buiten onze landsgrenzen, maar binnen de grenzen van ons groote en belangrijke taalgebied?’ In het bijzonder vraag ik de jeugd de boeken, waaraan men gaandeweg ontgroeid is en waarvan in elk gezin in een verloren hoekje wel wat te vinden is, aan ons af te staan. Met elk bedrag kan men bovendien bijdrager van de Boekencommissie worden, waardoor men tevens aan het einde van het jaar een verslag ontvangt omtrent het boek- en tijdschriftwerk over het afgeloopen jaar. U zult uit het voorafgaande bemerkt hebben, dat wij alle goede leesstof kunnen gebruiken, ik hoop echter dat zij die ons willen helpen, hetzij door eigen boeken te zenden, hetzij door de instelling van een inzamelingswerk (ik denk hierbij aan leesgezelschappen, gemeentescholen, uitleenboekerijen enz.) willen bedenken, dat de ouderdom van de leesstof tenslotte grenzen aan de bruikbaarheid stelt. Letterkundige werken verouderen niet of althans niet zoo heel snel, doch jaargangen van geillustreerde bladen en tijdschriften en sommige technisch wetenschappelijke werken, verouderen zeer snel. Een Nieuwe Gids van 1900 is nog heel goede lectuur, een ingebonden Prins of Panorama van 1927 heeft reeds geen aftrek meer en geillustreerde wekelijksche Nieuwtjes zooals Het Leven zijn feitelijk na een paar maanden reeds verouderd. Deze opmerking moge de eenige vingerwijzing zijn ten opzichte van dat wat wij niet kunnen gebruiken en waarvan men ons wel eens wat al te veel zendt. Godsdienstige leesstof vragen velen. Mocht U nog twijfelen aan het groote belang, dat wij dienen met de verdediging van Neerlands zaak in den Vreemde, en met het onderhouden van de Nederlandsche gedachte bij vreemd en eigen over onze grenzen, sta mij dan toe ook te eindigen met de woorden van Vosmaer. ‘Het gemoed spreekt alléén de Moedertaal’. J.P. BOLTEN. |
|