Vlaanderen.
Zuiver Nederlandsch en Bargoensch.
De Vlamingen, die een werkzaam aandeel hadden aan de Vlaamsche Beweging, vóór den oorlog; de Noord-Nederlanders die, na een afwezigheid van verscheidene jaren, weer het Vlaamsche land bereizen en er met burger en arbeider Nederlandsch spreken - wat alle Noord-Nederlanders nog altijd niet doen, al is het euvel heel wat verminderd - zullen ons ongetwijfeld, zonder eenige vrees voor tegenspraak, toegeven, dat het gebruik van ons ‘algemeen beschaafd’, vooral sedert den oorlog, in de Vlaamsche gewesten aanzienlijk is toegenomen. Het verblijf, in het Noorden, van 1914 tot 1918, van duizenden gevluchte gezinnen en geïnterneerde militairen, het groeiend verzet tegen de ontvlaamschende politiek van sommige besturen, de wederopbloei van het tooneelleven in Vlaanderen, andere factoren nog van verschillenden aard, hebben ongetwijfeld, in zeer ruime mate, tot de bevordering van het gebruiken eener minder dialectisch getinte en, bij de op zuivering bewust aansturende Vlaamsche intellectueelen, minder houterige taal bijgedragen. Gebruikt men, bij de ontwikkelde Vlamingen, in den huiskring, onder elkaar, op weinige uitsonderingen na, nog steeds de meer vertrouwelijk aandoende streektaal - diegenen onder de zoogenaamde Vlaamschgezinden, die met vrouw en kinderen altijd Fransch spreken, laat men hier, natuurlijk, maar best buiten - een feit is het toch dat, zoo gauw een ander Vlaamsch intellectueel of een Noord-Nederlander denzelfden huiskring binnenkomt, zoo goed mogelijk, algemeen beschaafd Nederlandsch wordt gesproken.
Dit verschijnsel kan men ook waarnemen op bijeenkomsten, in vergaderingen van welken aard ook en, tot in zeer kleine plaatsen, waar eenigszins aan tooneel of debat wordt gedaan, baart het geen verwondering vaak, van menschen uit alle standen, op een Nederlandsche vraag, een vrij goed Nederlandsch antwoord te ontvangen.
Dat het met de zuiverheid van de door sommige officieele en andere lichamen gebruikte zoogenaamde Nederlandsche taal echter nog steeds vrij treurig is gesteld, kan men, in het Vlaamsche land, iederen dag ervaren. Zoo mochten de spoorwegambtenaren in de stations van het Vlaamsche land, enkele weken geleden, de volgende onverstaanbare aanschrijving, dd. 5 April 1929, van het bestuur der Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen ontvangen:
‘Met het oog op het feit dat al de onregelmatighen in zake van merken der wagens bijbestelling der briefjes regelmatig model der briefjes enz. moeten onmiddelijk ophouden laat ik U weten dat iedere nieuwe onregelmatigheid met enkele vermaning zal bestraft worden ten laste van statieoversten persoonlijk.
Aansluitend afschrift
e.a. opzienre
(vet.) Bervelt.’
Hiermede zal dit bestuur wel hebben gedacht aan de bepalingen der wet van 31 Juli 1921 op het gebruik der talen in de openbare besturen te hebben voldaan, maar of de stationsambtenaren dit zonderlinge Nederlandsch vermochten te begrijpen is - op zijn minst genomen - zeer twijfelachtig.
Hetzelfde kan ongetwijfeld verondersteld worden van de Vlaamsch sprekende leden der Brusselsche ‘Fédération Nationale des Combattants’, die eraan houden de mededeelingen, uitgaande van deze vereeniging, in hunne moedertaal te ontvangen en onlangs het volgende briefje te huis besteld kregen:
‘Beste Makkers,
Vergolt het vergadering der Burgemeester der omelingen; onze Burgemeester M. Max heeft onze gevraagt voor aan omhaling van Zondag 24 Maart voor de overstromdt van Flanderen te helpen.
Gij zijt daar voor verzocht en also om te laten zien dat de Oudestrijders altijdt gereed zijn om de gooden werken te stunen, gij zult dus Zondag in het lokaal de omhaling busen kunen komen allen; het bureel zal open zijn de heelen dag van 9 uren 's morgens.
Wij tellen U op.
Het Bestuur.’
De Brusselsche Tramwegmaatschappij houdt er eveneens een eigen Nederlandsche taal op na voor de vertaling van hare bordjes, in de Belgische hoofdstad, waar ‘tramstilstand’ hetzelfde beteekent als het waarschijnlijk uit den booze zijnde ‘tramhalte’ en, in hellende straten, door middel van gelijksoortige