Neerlandia. Jaargang 33
(1929)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederland.Een Brielsche herinnering aan Jacob van Maerlant.Er is een tijd geweest, dat - buiten een kleinen kring van geleerden - vrijwel niemand wist, wie en wat onze groote Dietsche dichter, Jacob van Maerlant, geweest is; een tijd, dat het volk zelfs zijn graf, te Damme in Vlaanderen, voor dat van Uilenspiegel versleet! Hoe geheel anders is dat nu. Het volk in Noord en Zuid kent, wanneer het althans eenigszins ontwikkeld is, tenminste zijn naam, al weet dan ook b.v. de gemiddelde Briellenaar U van den dichter niet veel méér te vertellen. Evenzoomin trouwens als van de Watergeuzen. ‘Met het begin van de negentiende eeuw (evenwel) doemde Maerlant's persoon eerst weer uit den nacht der vergetelheid duidelijk op voor de oogen van ieder, die belang stelde in de Nederlandsche letteren. Het was Mr. Hendrik van Wijn, de vader der Nederlandsche litteratuurgeschiedenis, die in 1800 in zijne Historische en Letterkundige Avondstonden alles bijeenbracht, wat men destijds van Maerlant kon weten.’Ga naar voetnoot1) In Vlaanderen is Jacob van Maerlant tegenwoordig, ik mag wel zeggen: ‘populair’, in den goeden zin van dit ondietsche woord. Den 9den September 1860 reeds werd voor Van Maerlant een standbeeld onthuld op het marktplein te Damme, welk beeld ontworpen was door H. Pickery van Brugge, in den geest der portretten van Dante, Maerlant's wereldberoemden tijdgenoot. - En de schoonste hulde, welke men onzen grooten dichter zeker wel heeft kunnen bewijzen, is, dat van hem gezongen wordt in een Vlaamsch volkslied, tevens strijdlied, ook in het Noorden wèl bekendGa naar voetnoot2). - ‘Waarom, waarom, waarom... ik voor geen vreemden
buig?
Waarom ik met Van Maerlant juich?
Zijn leuze voor de mijne erken? (bis)
Omdat - ik - Vlaming - ben!
Omdat - ik - Vlaming - ben!
Omdat - ik - Vlaming ben!’
Dit is zichtbaar eene herinnering aan eenige bekende versregels van Van Maerlant zèlven, n.l. de vn. 125 e.v. van zijn ‘Sint-Franciscus levene’: ‘Ende omdat ic Vlaminc ben
Met goeder herte biddic hen,
Die dit Dietsche sullen lesen,
Dat si mijns genadich wesen;
Ende lesen sire inGa naar voetnoot3) somich woort,
Dat in haer lant es ongehoort, -
Men moet om de rime souken
Misselike tonghe in bouken.’
Jacob van Maerlant deed dus reeds in zijn tijd (13de eeuw), wat Pontus de Heuiter, van Delft, later, in de 16de eeuw óók zou doen, als hij zegt: | |
[pagina 89]
| |
dat evenals de Grieken uit verschillende gouwspraken eene gemeenlandsche taal (koinè) hebben gevormd, ‘aldus heb ic mijn Nederlants over vijf en twintih Jaren gesmeet uit Brabants, Flaems, Hollants, Gelders en Cleefs [- de “misselike tonghe” van Van Maerlant! -], enz.’Ga naar voetnoot4) Terecht heeft dan ook Jan van Boendale, die nà Van Maerlant leefde, van hem gezegd: dat ‘Jacob van Maerlant, die vader
Is der Dietsche(r) dichtren algader,’
en elders in hetzelfde werk (der Lekenspieghel): ‘Want hij thooft is, wildijt weten,
Van allen Dietschen poëten.’
Hij behoort dan ook gelijkelijk aan Noord en Zuid toe; Vlaanderen en Holland behoeven niet te twisten over de eer: Van Maerlant's vaderland is hier èn ginds, in Den Briel evenzeer als in Damme. In den Briel? Ja, want van hier ontleent hij zijn van: Van Maerlant. Den Briel immers is samengesmolten uit twee parochiën uit de vroege Middeleeuwen: Den BrielGa naar voetnoot5) en Maerlant, eertijds gescheiden door de Langestraat, de Comensstraat en de Vischstraat. Enkele straatnamen in Den Briel herinneren nog aan de vroegere parochie Maerlant, zooals de kaden: Maarland-Noordzijde en Maarland-Zuidzijde en de Maarlandsche-kerkstraat. Vroeger heeft men wel eens betwijfeld, of het dit Maerlant was, waaraan ‘Jacob, de coster van Merlant’, zooals hij van zichzelven zegt in zijn werk ‘Merlijn’Ga naar voetnoot6), zijn naam ontleend heeft, doch sedert de diepgaande studiën van Jan te WinkelGa naar voetnoot7) en Willem de VreeseGa naar voetnoot8) over Van Maerlant is dienaangaande elke twijfel opgeheven. Verschillende plaatsen in Maerlant's werken wijzen trouwens in deze richting, zooals door beide schrijvers is aangetoond. Zijn werk ‘Merlijn’ droeg hij op aan ‘Here Alabrecht, den here van Vorne’ (v. 15 e.v.) en hij schreef dit werk omstreeks het jaar 1261. Om volledig te zijn, dienen wij hier nog mede te deelen, dat Jacob van Maerlant geboren werd tusschen 1230 en 1240 in het Vrije van Brugge, waarschijnlijk te Damme. Er zijn nog meer plaatsen in Van Maerlant's werken, die aan zijn verblijf op Voorne herinneren. Zoo b.v. als hij zegt in zijn ‘Der Naturen Bloeme’ II, v. 2952-2954: ‘In West-Vorne te waren
Ne mach ghene ratte leven,
Dat weet hi, die dit heeft bescreven.’ -
West-Voorne was het eiland, dat tegenwoordig, aanzienlijk vergroot, Goeree-Overflakkee heet. Ook thans nog is het een onherbergzaam oord, waar de boeren zoowat geen boomen (en dus geen vogels) dulden, opdat de grond maar veel suikerpeeën zal opbrengen! Ook bedoelt Jacob van Maerlant stellig Oosterland, een streek bij Den Briel, als hij zegt, in ‘Der Naturen Bloeme’ III, v. 3489 e.v., dat de vanellus ‘kivit heet in Oosterlant’: ‘Vanellus, dats die vaneel:
Een voghel wel bekent een deel,
Een kievit hetet in Oosterlant.’
Een der laatste werken, die Van Maerlant op Voorne maakte, is zijn (eerste) ‘Martijn’, gewoonlijk, naar de beginwoorden, ‘Wapene Martijn!’ genoemd. In zijn ‘D'ander Martijn’ woont hij reeds niet meer op Voorne, doch te Damme: - ‘Jacob, du woens in den Dam
Ende ic tUtrecht; dies ben ic gram
Dat wi dus syn versceden,’Ga naar voetnoot9)
zoo laat hij zich in dit dichtwerk door zijn vriend Martijn toespreken. Waarschijnlijk is Van Maerlant omstreeks het jaar 1267 naar Damme verhuisd, waar hij volgens de overlevering ‘scepenclerc’ (griffier van het schepen-gerecht) zou geworden zijn.
Welke herinnering bewaart nu Den Briel aan dezen grooten zoon van ons Dietsche volk? Op twee wijzen heeft het verre nageslacht in deze stad de herinnering aan dezen taalvormer willen levendig houden. De ééne herinnering is vrij algemeen bekend; van de andere wil ik U vertellen. In de eerste plaats dan, heeft men onder een ruwsteenen kop, die uit een huis kijkt, op den hoek van het Maarland Z.z. en het Noordeinde, de woorden ‘Jacob van Maerlant’ geschilderd. De bekende Brielsche gemeentearchivaris, Joh. H. Been, vindt het noodigGa naar voetnoot10) hiervan te zeggen: ‘Het is niet waar, dat dit het hoofd van den dichter Jacob van Maerlant zou zijn. Dit hoekhuis toch was voormaals een volkslogies, waaruit twee hoofden hingen: ‘'t hoofd van 't Noordeinde en 't hoofd van 't Maarland’. - Verreweg het belangwekkendst - èn vrijwel onbekend - is de tweede Brielsche herinnering aan Jacob van Maerlant. In het bezit van den ‘tabellioen van Voorne’, den alom bekenden en geachten notaris L.P. van den Blink te Brielle, bevindt zich een merkwaardig houten beeldje, juist 40 centimeter hoog, in den vorm van een steunstuk (‘console’) een gehurkt manneke voorstellende, met knevel en geestig uiterlijk, de handen op de knieën rustende (zie de afbeelding). Boven zijn hoofd staat geschilderd ‘Jacob van Maarland’, in moderne spelling. Het beeldje zelf is stellig ± 300 jaar oud, naar het hout te oordeelen. Dit komt m.i. wel overeen met de kleedij van het mannetje, dat wel iets op een zeeman uit den tijd van Tromp en Witte Cornelisz de With gelijkt. Wie stelde dit manneke met het sprekende, schrandere gelaat oorspronkelijk voor, en waar is hij vandaan gekomen? Notaris L.P. van den Blink, die zich bereidwillig | |
[pagina 90]
| |
aan een door ons gehouden vraaggesprek onderwierp, deelde ons het volgende mede. Het beeldje is afkomstig uit de in 1807 afgebroken Maerlantsche kerk en is toen gekomen in het bezit van een zekeren landbouwer L. Commijs. Het bleef in diens familie en de kleinzoon van L. Commijs, eveneens L. Commijs geheeten, schonk het beeldje weg, uit dank voor bewezen diensten, aan notaris Van den Blink. Maar wie heeft er nu dat ‘Jacob van Maarland’ boven geschilderd? - Ja, goedgunstige lezer (es), als we dat wisten, wisten we meer dan nu. Wat doethet er echter toe? Het nageslacht heeft een grooten voorzaat willen eeren. Geld voor een standbeeld (met toch óók gefingeerde trekken!), was er niet in Den Briel. Welnu, - Damme heeft z'n standbeeld èn z'n houten beeldje in een der balken van het raadhuisGa naar voetnoot11), Den Briel heeft z'n steenen kop en zijn Onbekende, dien het Jacob van Maerlant genoemd heeft. En als U ooit in Den Briel komt, - bedenkt dan, dat U op heiligen Dietschen grond staat en beziet in dat licht de eenvoudige, Brielsche herinneringen.
Den Briel, April 1929. Mr. H.P. SCHAAP.
***
Het bestuur van de Afdeeling Voorne en Putten heeft aan den raad van Brielle een adres gericht tot steun van het verzoek van Vreemdelingenverkeer om den naam te wijzigen van een straat, die van slop tot verkeersweg van beteekenis is bevorderd. Het dringt tevens aan op het eeren van beroemde Brielsche persoonlijkheden als Jacob van Maerlant, Jan Coppestock, Rochus Meeuwsz., Tromp, Witte de With enz. door straten en wegen naar hen te noemen. |
|