Noord- en Zuidnederlandsch gemeenschapsgevoel.
Onze Zuidnederlandsche stamgenoot dr. O. Dambre heeft een gedenkteeken van Grootnederlandsche geesteseenheid opgericht met zijn studie over ‘Nederlandsch cultureel gemeenschapsgevoel in eeuwen van politieke gemeenschapsondermijning’. (Inzonderheid van Zuidnederlandsch standpunt beschouwd). Deze studie, waarvan wij een overdruk ontvingen, is opgenomen in het album, dat indertijd aan prof. dr. J. Vercoullie werd aangeboden. Zij is niet alleen van belang om haar doorwrochten inhoud, maar vooral vanwege het warme, waarlijk Grootnederlandsche eenheidsgevoel, dat daaruit straalt; tevens om de zeldzaamheid van zulke beschouwingen uit Zuidnederlandschen kring. Nadat Noord en Zuid uiteengegaan waren, hebben de Nederlandsche schrijvers der letterkundige geschiedenis de ontwikkeling der 17de en 18de eeuw welhaast alleen uit den Noordnederlandschen gezichtshoek beschouwd; dr. Dambre zegt bescheidenlijk, dat hij zich op Zuidnederlandsch standpunt heeft geplaatst - hij stond hooger en Zag wijder rond.
En in de vlakte aan zijn voeten speelde de geschiedenis der eeuwen zich af. Voor zijn verbeelding zag hij - tusschen 1632 en 1830 - Frankrijk vijftig malen de Nederlanden aanvallen, hun zelfstandigheid verminken, het volksgemoed uitputten, verlammen, vernederen; bloeiend hooger leven knakken. Nochtans en ondanks het mislukken van alle staatkundige toenaderingspogingen bleef het gevoel van cultureele saamhoorigheid als de vonk onder de asch bewaard. Dat inzicht heeft het onderzoek van den heer Dambre naar de cultureele betrekkingen tusschen Noord en Zuid in de zeventiende en achttiende eeuw gebracht.
Daar is allereerst het nationaal besef van eenheid der Nederlanden. Duidelijk spreekt het uit een zestiende-eeuwsch pamflet: ‘Den name van Nederlanden oft Vlaminghen, ghelyck ons nu ter tyt de Spanjaarden noemen, is desen den geheelen Nederlanden niet ghemeen?’ Het kon niet anders dan aangroeien, wanneer de gemoederen door den nationalen strijd tegen Spanje in volle beroering gebracht werden. ‘Zooals de asch van de martelaren van land tot land stoof’, zegt schr., ‘en alle gemoederen in gloed hield, zoo vlogen gemeenschappelijke gedachten over en weer en moedigden de innigste overtuigingen aan.’ Hoe luchtte Vondel zijn hart over het opgaan van den gouden vrededag in 1648 en hoe innig klinkt de reizang aan het slot der Leeuwendalers op den band tusschen Noord en Zuid! Constantijn Huygens getuigt in het voorbericht van zijn Trijntje Cornelis, dat ‘de seven volckeren bejeghenden de thien als vrienden, daar Noord en Zuid waren als twee swarmen noeste bieën, verscheidenlick beheert maer vrienden.’ En hoewel alles samenspande om het Nederlandsche bewustzijn uit te dooven en een jammerlijke vervreemding ontstond, toch ‘zette de zoo gevoelige volksaard zich schrap’ en klonk het natuurlijke verwantschapsgevoel nu en dan nog door, zoodat de weg naar latere toenadering open bleef.
Diep van zijn geestelijk Grootnederlanderschap bewust was de Duinkerksche dichter Michel de Swaen, aan wien prof. C. Looten thans een studie wijdt in Le Beffroi de Flandre. Eén wist hij zich, zegt dr. Dambre, met allen, die hun zielsgewaarwordingen in Nederlandsche klanken uitzongen.
Hoe hoog schatte hij Holland, dat ‘vreedsaem lant, waerin de vryheyt leeft’ en in welke roerende verzen gaf hij zich rekenschap van het nadeel hem door het gespeend zijn van Hollands verhevener geestesvlucht berokkend:
‘O had ik, lieve lant, in Uw begrijp gebleven,
Hoe vrolyk wiert myn stem tot singen voorts gedreven
Of aen de Rotte-stroom of midden op de Maes!
Nu leef ik in een oort, waer vreughde is uytgeweken;
Myn spys is bittre gal, myn sang... Eylaes, Eylaes!
Och! Och! waer heb ik my, misleyde Swaen, versteken.’
Zwaar moet het bewusten geesten van het slag van De Swaen gevallen zijn, om den bodem onder de voeten te voelen zinken en taai moet hun geduld en hun wilskracht geweest zijn, om spijts alles den kop hoog te houden: des te meer verdienen deze kloeke standaarddragers van Nederlandsch bewustzijn al onze achting en bewondering.
Ook gedenkt de schr. den Brusselschen advocaat Verloo, die in 1788 in zijn ‘Verhandeling op d' onacht der Moederlyke Tael in de Nederlanden’ luide de hoogere geestelijke eenheid van Noord en Zuid verkondigt: ‘Wij zijn inderdaad het zelve volk, 't zelve in tael, imborst, zeden en gebruyken. Daerom, laet ons gezamentlijke Nederlanders, schoon wij van staet geschyden zijn, ons ten minsten in de Nederlandsche konsten aenzien als gevaderlanders en gebroeders. Laet ons gezamenderhand ons gevoegzaem Nederduytsch handhaven, eeren en versieren: en dat eyndelyk de Tael van den vrydom ook eens de tael der konsten zij!’ Bilderdijk met zijn treffend gedicht ‘Holland aan België’; Jan Frans Willems met zijn ode ‘Aen de Belgen’; de wedstrijd door het Antwerpsche Kon. Genootschap v. tael- en dichtkunde in 1821 uitgeschreven om de Vereeniging van België en Holland onder koning Willem I te bezingen, al zulke uitingen bezegelden het steeds in kracht toenemend besef, dat Noord en Zuid geestelijk bijeenhooren. Ook in het geloof meent schr. een bindend element te bespeuren en verder laat hij zien wat de drukkers, de Plantijn drukkerij te Antwerpen in het bijzonder, tot de cultureele toenadering hebben bijgedragen: Noordnederlandsche uitgevers drukten of herdrukten Zuidnederlandsche boeken en omgekeerd, zoodat er geregeld met elkaar onderhandeld werd. Hetgeen te Antwerpen voorhanden was, verscheen tegelijk in de Leidsche zusterzaak.
Een krachtige bevestiging van de Nederlandsche eenheid leverden nog de veelvuldige bijeenkomsten van Rederijkers uit Noord en Zuid. Daarover heeft dr. Dambre een rijkdom van bijzonderheden bijeenverzameld. Zooals een rolprent ons het opgroeien van een plant vertoont, zien wij in dit geschrift de Grootnederlandsche gedachte ontkiemen, die noodwendig moest uitgroeien in het Algemeen Nederlandsch Verbond. Welk een kijk op het ware karakter van het Grootnederlandsche werk geeft dit geschrift! Hoe wijd is de kloof - zoo moet ieders slotsom zijn - tusschen politiek streven, waarin sommigen telkens het A.N.V. pogen te betrekken, en de cultureele eenheid, waarheen het streeft! Zelfs is het, alsof Nederlands vreedzame roeping onder de volken zich hier soms afteekent: tegen al het ruwe oorlogsgeweld in heeft het toevlucht aan verdrevenen verleend, het recht verdedigd en met vreedzame middelen de beschaving hoog gehouden.