Het negende Congres van den Nederlandschen Bond in Duitschland.
Onder buitengewoon groote belangstelling hield de Nederlandsche Bond in Duitschland zijn negende Congres, ditmaal te Duisburg. Wie het in den aanvang niet altijd onverdeelde genoegen mocht smaken zijn congressen bij te wonen, moet wel zeer sterk onder den indruk gekomen zijn van de steeds toenemende kracht, die van deze bij uitstek zoo nationale beweging uitgaat. Leek het in het begin meer een tasten en zoeken naar den juisten weg door een zeer groot aantal vaderlanders, wier geestdrift grooter was dan hun doorzettingsvermogen, wij zien nu een kleinere doch vast aaneengesloten massa onder de krachtige leiding van den Bondsvoorzitter Max Blokzijl, gesteund door een groot aantal stoere werkers, zonder aarzelen den weg vervolgen, die voert naar het hoofddoel van den Bond, opwekking en versterking van het nationale zelfbewustzijn, waarbij de behartiging der stoffelijke belangen niet vergeten wordt.
Zoo vereenigden zich Zondagmorgen 7 October in de Tonhalle te Duisburg, waarheen reeds van verre zichtbaar de wapperende vaderlandsche driekleur den weg wees, de vertegenwoordigers van bijna 60 Nederlandsche vereenigingen om een groote dagorde af te werken. En het dient hier reeds dadelijk gezegd te worden als bijzondere pluim voor het werk door den Bond verricht, die schier eindelooze reeks van punten en voorstellen werd afgedaan op een zakelijke, onpersoonlijke wijze, in een over het algemeen keurig Nederlandsch, die bewondering afdwingt. En het betrof heusch niet alleen het goedkeuren van verslagen of het benoemen van eereleden en leden van verdienste, maar er waren ook onderwerpen bij, waaronder ik in het bijzonder de steunregeling aan in nood en armoede verkeerende landgenooten wil noemen, die diep ingrijpen in de levensbelangen der in Duitschland wonende Nederlanders. Hier viel menig bitter woord, dat aan duidelijkheid niets te wenschen overliet. Men kon de onder de oppervlakte trillende hartstochten goed merken en toch, alles bleef binnen de perken van de parlementaire vormen en geen onderbreking stoorde de verdedigingsrede van den heer Van Schaik, hoofdinspekteur van de Steunverleening aan de Nederlanders in Duitschland. Bravo! Zulke besprekingen moeten een gunstigen invloed oefenen, doordat zij ophelderend werken en ontstemmingen doen verdwijnen.
Slechts op enkele belangrijke voorstellen kan ik hier de aandacht vestigen. Gedurende het afgeloopen Bondsjaar mocht het Bestuur voor de eerste maal de voldoening genieten zijn werk in het vaderland naar waarde geschat en gesteund te zien, doordat de Nederlandsche regeering op de begrooting voor 1928 een post van 5000. - gld. bracht als steun voor den Nederlandschen Bond in Duitschland. Als hoofdvoorwaarde hiervoor werd verlangd een zoo groot mogelijke uitbreiding van het Bondswerk onder de Nederlanders in Duitschland. Daar echter 95 t.h. dezer landgenooten tot de arbeiderskringen behooren, die nog steeds een moeilijk en zorgzaam bestaan leiden, stelde het Bondsbestuur voor de jaarbijdrage der leden voor het volgende jaar te verlagen van 40 tot 20 Pfennig 's maands, in de hoop, dat hierdoor groote scharen van Nederlanders, voor wie de 40 Pfg. nog te bezwaarlijk waren, in staat zullen worden gesteld zich bij de beweging aan te sluiten en door het maandelijks verschijnende Bondsblad de ‘Post van Holland’ ook in het geregelde genot van Nederlandsche leesstof te komen. Laat ons hopen, dat deze maatregel het ledenaantal met 100 t.h. moge doen toenemen.
Zeer belangrijk was ook hetgeen wij te hooren kregen over de door de Nederlandsche Regeering voorgenomen bezuinigingen in het consulaatswezen, waardoor eenige consulaten zouden komen te vervallen, enkele reeds opgeheven zijn. Diep gevoelde teleurstelling hierover sprak uit de woorden der verschillende sprekers en men was algemeen van meening, dat hierdoor Nederlandsche belangen ernstig worden geschaad.
Dat het Bondswerk zich in de steeds toenemende belangstelling van het vaderland mag verheugen, bleek o.a. daaruit, dat de ministeries van Buitenlandsche Zaken, Binnenlandsche Zaken en van Onderwijs ambtelijk vertegenwoordigd waren, terwijl een groot aantal Nederlandsche Consuls door hun aanwezigheid van hun belangstelling blijk gaven. Het Nederlandsche Gezantschap te Berlijn was vertegenwoordigd door den Consul Van Lith te Duisburg.
Tot slot moet ik nog vermelden, dat op Zaterdagavond de 9 Nederlandsche vereenigingen uit den consulaatskring Duisburg een begroetingsavond aanboden, die o.a. door de medewerking van de Koninklijke Zangvereeniging Nijmeegsch Mannenkoor met enkele solisten van naam op een zoo hoog peil stond als nooit te voren. Tal van redevoeringen werden gehouden, waarbij onze ondervoorzitter, Jhr. Von Weiler, de gelukwenschen namens het A.N.V. overbracht en burgemeester Dr. Meier hetzelfde namens de stad Duisburg deed. Op dezen begroetingsavond gaven de kinderen van den Nederl. leergang te Duisburg een proloog en verschillende Nederlandsche liederen ten beste, voorwaar een bewijs van wat met goeden wil en volharding te bereiken is.
Het waren echt Nederlandsche dagen, die wij te Duisburg in het hartje van Duitschland mochten beleven en wij scheidden met den oprechten wensch:
‘Ga zoo voort, Nederlandsche Bond in Duitschland; wat Uwe onvermoeide, voortvarende leiders, gedragen door oprechte vaderlandsliefde in het groot en in het klein volbrengen, is in den besten zin des woords een groot vaderlandsch belang.’
Berlijn, 20 Oct. 1928.
F.A. OVERHOFF.