Neerlandia. Jaargang 32
(1928)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbespreking.De plaats van de Friezen in de Nederlandse Geschiedenis, door B. Fridsma, Grand Rapids, Michigan.Met de beste bedoelingen heeft deze hartstochtelike Fries voor Friese en niet-Friese Nederlanders (ik denk vooral voor die in Amerika) een vlugschriftje van 23 blz. de wereld ingezonden met deze bovenstaande titelGa naar voetnoot1); maar hij wou te veel in te kort bestek, was te eenzijdig ingelicht en drong dus niet door het oppervlak heen. Hij had nu eens jaren in Friesland zelf moeten leven en het psychies eigenaardige, moeilike van het vraagstuk was hem wellicht helder geworden; dan had hij zijn vlugschrift niet geschreven; 't was een boek geworden. - Maar laten wij zijn bedoelingen vooropzetten: werkelik waar, er is een tekort aan inzicht bij de niet-Friese Nederlanders, ook in Nederland; er is ook een tekort aan doortasten bij de Regeerders in Nederland, om iets goed te maken, van wat men eeuwen verwaarloosd heeft, te redden wat er te redden is, tot bloei te brengen wat levensvatbaar blijkt. Bewijs: nog steeds wachten wij op de benoeming van de staatskommissie voor het Fries, gevraagd door ‘It Boun fen Fryske Selskippen bûten Fryslân’, een verzoek gesteund door Nederlands sprekende vereenigingen als o.a. Groep Nederland van het A.N.V. Wat was er nu al eenvoudiger dan het benoemen van een Staatskommissie en - zelfs dat gebeurt niet; er wordt maar steeds overleg gepleegd, zegt men. Het Friese volk van nu moet zelf maar de schatten van 't eigen en van Nederlands verleden, die het ook in zijn taal bewaard heeft, hoeden; of het dat doet, of het daartoe in staat is, doet minder ter zake. Holland heeft zich maar zelden trots op zijn taal gevoeld, laat staan dan belangstellend voor resten van vroeger in zulk een ‘barbaarse’ klankvorm overgebleven. Allerlei grootse theorieën heeft het verkondigd, maar het gaat er mee als in het slaaphuis voor landlopers, waar Brusse ze eens hoorde uit de mond van iemand die ondertussen bezig was in bed z'n eigen vrouw zowat te wurgen. Het Nederlands wordt heviger en heviger onderwezen, ook al twist men over de beste wijze, maar juist dat onderwijs grijpt in Friesland het Fries bij de keel; het toenemend verkeer helpt mee. En nu zullen ze in Den Haag denken, dat ik overdrijf. Wel nee, wurgen!? Wie denkt er aan!? Niemand natuurlik, maar wie doet het? Daar komt het op aan. Geen vergelijking echter die geheel opgaat. Deze Friese vrouw had, om in 't beeld van Brusse te blijven, haar man met gemak een pak ransel kunnen geven, of, om een andere vergelijking te maken als een tweede Kriemhilde haar onderwerpende machthebber(?) aan de zolder van de bedstee kunnen hangen, als zij het maar doorvoeld had, welke schat haar ontnomen werd en wordt. Maar - en nu kom ik tot het grote gebrek in dit vlugschrift - er staat niet in, dat deze Kriemhilde - Friesland in zake het meest eigene, haar taal, vaak zo'n huissloof, zo'n doetje geweest is, al kan ze nog zo goed schaatsenrijden en botermaken; geen haar slechter in taal trouwens dan haar zusters Holland, Vlaanderen en Zuid-Afrika, die alle drie terstond zich schamen voor hun taal, net als Friesland, zodra ze tegenover vreemden komen. Het is deze vloek: ze zijn wel stikum trots op het eigene, onder elkaar op de tee, en er zijn onder de jongeren wel, die er zich over opwinden, maar in de praktijk kruipen ze met taal en al terstond in de schulp tegenover volken met heersers. En op deze psychiese kant heeft Fridsma niet het licht laten vallen. Daar kan men toch, gezien het verschijnsel ook elders bij wat stamt uit deze Lage Landen, zo maar de Hollanders de schuld niet van geven. Voor de helft echter is juist dit gevoel mede schuld aan de minderwaardige toestand, waarin de taal van het eens zo machtige en beroemde volk der Friezen is neergezonken. Ook de niet-Friese Nederlanders zullen echter moeten gaan inzien, dat er hier 16 tot 17 eeuwen doorleefd zijn, vóórdat 't Nederland van nu daagde, waarin het Fries en de Friezen vooraan meetelden in onze historie en waarin de Friezen geweest zijn de voorouders van duizenden. In die gemeenschappelike levenschat moet zo spoedig mogelik gedolven worden. Haarlem, 2 Sept. 1928. J.B. SCHEPERS. |
|