‘splendid’ (schitterend), had groote bewondering voor de wijze waarop die bergplaatsen van petroleum, benzine enz. waren ingericht; hij vond dat hier in Rotterdam alles kon, zelfs bergplaatsen voor petroleum, benzine enz. midden in het havengebied.’
Wiltons Werf te Schiedam kreeg onlangs te kalefateren de ‘Lutetia’ van de Comp. Gén. transatlantique, die te Lissabon bij een aanvaring was beschadigd. De Fransche reederij had niet geaarzeld, haar schip, na een noodherstelling, naar Wilton te zenden, blijkbaar zich herinnerende, dat de Nederlandsche werf indertijd een andere van haar booten, de ‘Paris’ in ongehoord korten tijd had hersteld.
De Nieuwe Rott. Ct. acht de te Londen behaalde overwinning der Nederlandsche schaakspelers een zeer zuiveren maatstaf ter vergelijking met het buitenland. Men moest tot de slotsom komen, dat de beste Nederlandsche spelers - laten het er tien of vijftien zijn - voor spelers, die men in Duitsche landen meesters noemt, niet onder doen.
Uit Euwes spel in dezen wedstrijd, gevoegd bij zijn resultaten in de oefenpartijen, den landenwedstrijd te Londen en dien tegen sterke Nederlandsche spelers mag worden vastgesteld, dat hij thans behoort tot die groep van spelers, welke in kracht volgt op het drietal Aljechin, Capablanca en Lasker.
Dezen vooruitgang heeft de Hollandsche kampioen bijna uitsluitend te danken aan zijn spelen tegen Nederlandsche spelers en dat bewijst, dat het spel hooger staat, dan velen in de gebruikelijke buitenlandvereering willen erkennen.
Prof. Arthur H. Compton te Chicago, winnaar van den Nobelprijs voor natuurkunde voor 1927, heeft in een onderhoud met een persvertegenwoordiger de meening uitgesproken, dat het natuurkundig laboratorium van de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken de eerste plaats inneemt in Europa en dat het het eenige laboratorium is, dat op één lijn staat met die van de twee groote Amerikaansche maatschappijen, de General Electric Company en de Western Electric Ccmpany.
Hoe de Nederlandsche geest- en werkkracht in den vreemde bewaard blijft en zich onderscheidt, doet de schrijver van een aardig artikeltje in The Northwestern Miller over de bekende nederzetting Hollandale in Minnesota uitkomen. Het is de heer L.C. Wilten, vice-consul der Nederlanden te Minneapolis. Drie vierden dezer kolonisten zijn Nederlanders en de hoeven dragen namen als ‘Arbeid Adelt’, ‘Zeldenrust’, ‘Hollandia’, ‘Neerlandia’, ‘Zuiderzee’, ‘Eendracht maakt macht’ enz. Een waardeloos moeras werd in vruchtbaren grond veranderd; de voortbrengselen der landen en tuinen vinden in Chicago en andere groote steden een willige markt. In 1923 beproefde een der kweekers de teelt van bloembollen met zoo goeden uitslag, dat een Haarlemsch bloemenkweeker er, bij een bezoek, verbaasd van stond. En toch is dit alles heel natuurlijk, want de bewoners van dit Hollandsche stukje Amerika komen immers, naar de schrijver snedig opmerkt, uit het land, dat de tuinierskunst kent als een kind den glimlach.