Jules Lemire overleden.
Onze vertegenwoordiger voor Fransch Vlaanderen, de heer J.M. Gautois schrijft ons:
Fransch Vlaanderen rouwt om pastoor Jules Lemire, volksvertegenwoordiger van Noord-Frankrijk, burgemeester van Hazebroek, die op 7 Maart in den ouderdom van 75 jaar te Hazebroek is overleden.
In den gevel van zijn ruime en gastvrije woning, die achter de Sint-Elegast kerk zit weggedoken, had pastoor Lemire een Vlaamschen leeuw doen beitelen met de klauwen op het wapen van Hazebroek. Het lange leven van den overledene, die priester, publicist, schrijver, gemeentebestuurder, afgevaardigde is geweest, staat in dat teeken. Het is geheel afgespeeld in Vlaanderen, in den dienst van Vlaanderen en het Vlaamsche volk.
Jules Lemire werd geboren op 23 April 1853 te Berkin (oud-Berquin) aan de uiterste grens van het Vlaamsche land, op de taalgrens zelf. Zijn moedertaal was het Vlaamsch. Hij sprak die taal zoo uitmuntend, met zoo warmen nadruk en zoo welluidend, dat er niets kunstmatigs of schoolsch in te bespeuren viel. Het was een genot, hem verzen van Cats, De Swaen, De Bô en welsprekende gedeelten uit de sermoenen van Valcke, Tourbe, Cornelius Smet te hooren voordragen. De gave van het woord, waarmede hij in hooge mate bedeeld was, het besteedde hij nog schitterender aan het Vlaamsch dan aan het Fransch. Een zijner zegepralen was het bezoek van President Krüger aan Fransch Vlaanderen. Op het marktplein van Kasselberg sprak de Boeren-president de menigte toe in het Afrikaansch; de Vlaamsche afgevaardigde antwoordde hem in het Westvlaamsch. Zij begrepen elkander. Pastoor Lemire bracht deze herinnering gaarne ter sprake. Aan zijn moedertaal had hij overigens zijn geluk bij de verkiezingen en in de staatkunde voor een groot deel te danken.
Zijn gemoed vloeide over van geestdrift en hij sprak uit den overvloed des harten, wanneer hij zijn taal en zijn land roemde. Hoe dikwijls verhief hij beide! Hij hield van zijn Vlaamsche taal met hart en ziel en bleef haar tot het einde getrouw. Hij verdedigde haar van de spreekplaats der Kamer en in de besluiten van zijn gemeenteraad. Drie malen heeft hij zich gewend tot ministers van Openbaar Onderwijs: tot George Leygues op 18 Febr. 1902, tot Gaston Doumergue op 11 Maajt 1910, tot Léon Bérard op 11 December 1921, met het verzoek, het onderwijs van die taal in de scholen van Fransch Vlaanderen toe te staan. In zijn gesprekken met persmenschen kwam er altijd iets van het schilderachtige en bewogen Vlaamsch voor den dag. De Vlamingen uit België en de Nederlanders, die Fransch Vlaanderen kwamen verkennen, verzuimden nooit, hem en zijn vertrouwden vriend, prof. Looten te bezoeken. Een der belangwekkendste gesprekken was dat, hetwelk hij met drie studenten uit Leiden - onder wie de heer W.J.L. Van Es -, voerde en dat in Neerlandia van 1911 is weergegeven.
Lemires groot werk ‘L'abbé Dehaene et la Flandre’ (Pastoor Dehaene en Vlaanderen), Rijsel 1891, is één lofzang op zijn hoek gronds, zijn volk, zijn overleveringen, zijn folklore, zijn taal. Dit monumentale boek is een der schoonste, het schoonste misschien, dat een Vlaming van Frankrijk aan zijn kleine vaderland heeft gewijd. Later, zonder twijfel, Zal men naar zijn voorbeeld dat andere boek schrijven: ‘Pastoor Lemire en Vlaanderen’, want Jules Lemire was een waardig volgeling van Jacques Dehaene; alle twee waren zij hun vaderland tot eer.
Het ‘Vlaamsch Komiteit van Vrankrijk’ telde den eerw. Lemire onder zijn oudste en getrouwste leden. Hij was voor deze regionalistische vereeniging een ijverig en voortvarend voorvechter en medewerker. De Jaarboeken van het Komiteit bevatten verschillende geschriften van hem over de geschiedenis der instellingen en de aardrijkskunde van Fransch Vlaanderen. In den laatsten tijd hield de burgemeester-afgevaardigde zich bezig met de voorbereiding van den 75sten verjaardag der stichting van deze verdienstelijke gewestelijke academie in het stadhuis, dat zijn rouwkapel is geworden. Hij stelde zich voor, bij die gelegenheid zijn boekerij en zijn archieven over te brengen naar een vleugel van het oude Augustijner klooster, dat prachtige gebouw in Vlaamschen Herboortestijl, dat hij had doen herstellen terstond na den oorlog en waar hij bij die zelfde gelegenheid het gemeentemuseum van Vlaamsche Kunst, dat een zijner laatste plannen was, ambtelijk zou openen.
Pastoor Lemire was oprichter en voorzitter van de ‘Ligue française du Coin de Terre en du Foyer’ (Fransche Bond voor eigen grond en woning) en van de wereldbesprekingen voor volkstuinen. Der Vlaamsche beweging was hij een voorlooper; zijn naam zal voortleven naast dien van een Camille Looten, een Emile Descamps en - uit vroeger tijd - Désiré Carmel, Jacques Dehaene, Edmond de Coussemaker. In een tijd toen het Vlaamsche gevoel steeds zwakker werd en de Vlaamsche idee nauwelijks leefde in den Westhoek, leefde en voelde hij en dacht hij dikwijls als een ware Vlaming.
Hij was een uit het volk en bleef dat. Zijn gevoelservaringen, zijn wijze van uiting, zijn zinneneigingen waren die van een Vlaamschen landman. Zijn ziel