Zuid-Afrika.
Het Afrikaansch en zijn ‘handhavers’.
Die Burger heeft een ongeteekend briefje uit Natal ontvangen, waarin een Engelschgezinde zijn misnoegen uitspreekt, dat aan Natal een tweede taal (het Afrikaansch) is ‘opgedrongen’. ‘Eenmaal’ schrijft hij (natuurlijk in het Engelsch), ‘zal Natal opstaan en zich losmaken van die onbillijke en ongewenschte vereeniging (union) en dan zullen de Afrikaansch-sprekenden teruggestuurd worden naar Transvaal, Oranje-Vrijstaat en de Kaapkolonie.’
‘Die Burger’ noemt dit briefje teekenend voor de geestesgesteldheid van sommige Natallers. Teekenend vinden wij ook, dat de afzender er zijn naam niet onder durfde zetten. Dat toont, dat hij zich niet bijzonder sterk voelde!
Hetgeen de Afrikaansche bladen geregeld mededeelen over de taaltoestanden, geeft niet den indruk, dat het Afrikaansch, zelfs in het zoo Engelsche Natal, achteruit gaat, integendeel; wèl dat het overal een moeilijken strijd te voeren heeft. Het aantal tweetalige ambtenaren (eentalig beteekent altijd Engelsch) werd onlangs in een Volksraad medegedeeld; het viel niet erg mee. Bijzonder dient het pijnlijke en onaangename werk gewaardeerd te worden, dat de zoogenaamde ‘handhavers’ verrichten. Zij hebben beloofd, overal in het openbaar, in winkels, op de spoorwegen, enz. altijd Afrikaansch te spreken. Daarbij komen zij nog al eens in botsing met het personeel van groote verkoophuizen, dat Engelsch deftiger vindt en dikwijls ook geen Afrikaansch kent. Een ‘Handhaafster’ deelt hare ervaring in dit opzicht te Kaapstad mede; vertelt, dat haar bij zulk een gelegenheid het woord ‘English’ toegesnauwd werd en toen zij vroeg: ‘Maar is hier nie iemand, wat ons in Afrikaans kan bedien nie’, nog weer een tweeden snauw opliep: ‘No!’ antwoordde de verkoopster botweg. De schrijfster had niettemin de voldoening, van de bestuurders der beidé winkels waar zij aldus bejegend was, in antwoord op haar klacht, een beleefd briefje in het Afrikaansch te ontvangen (al was het geen heel mooi Afrikaansch) waarin verontschuldigingen werden aangeboden. De eenen voegden daarbij, dat de niet-Afrikaansch sprekende winkeljuffrouw ontslagen was. De anderen gaven mede voor, dat er een vergissing in het spel moest zijn en verzekerden, dat in de onderneming het voorschrift gold, ‘om Afrikaans met ons klante te praat as hul dit so wil hè.’ ‘Ons het (zoo ging het briefje voort) met die hoof van die departement in kwessie daarmee gepraat, en ons voel seker dat as u ons nog een kans gee, ons ons beste vir u sal doen om een Afrikaanssprekende persoon te kry om u te
bedien.’
Het slot van dit verhaal is kostelijk.
‘Aan etenstafel’, zegt de schrijfster, ‘luister die mans met belangstelling na ons verslag, maar bly stil oor hul eie inkope - hulle is seker skaam omdat hulle nie gehandhaaf het nie, die vabonde!’
Opmerkelijk, in verband hiermede, is de ervaring van een paar afgestudeerde leerlingen eener huishoudschool, in den tijd toen de handhaversbeweging begon en in de dagbladen veelvuldig besproken werd. Veel winkeliers zijn toen naar tweetalige bedienden gaan uitzien. Aan haar kennis van het Afrikaansch