Neerlandia. Jaargang 32
(1928)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
zou wellicht het opschrift beter zijn: ‘wat wij durven.’ Het is een onderneming zonder voorbeeld. Bedoeld dok meet niet minder dan 2 H.A. in oppervlak en moet in twee deelen van de Tyne naar Singapore worden overgebracht, waartoe acht zware sleepbooten zullen worden vereischt. Het bewuste dok is 172 voet breed, zoodat in het Suezkanaal de boeien moeten worden weggenomen en op sommige plaatsen slechts 3.60 Meter speling ter weerskanten zal overblijven. In omstreeks 120 dagen moeten meer dan dertien duizend kilometer worden afgelegd, waarvoor twintig millioen K.G. steenkool noodig zullen zijn. Wel eervol, dat een opdracht van zoo groote verantwoordelijkheid en gewicht verstrekt wordt aan een Nederlandsche onderneming en dat deze haar heeft durven aanvaarden. Geen andere sleepdienst ter wereld bezit genoeg sleepbooten voor het sleepen over zulke lange afstanden. Geen andere sleepdienst dan de genoemde Nederlandsche beschikt over de gezagvoerders, waarmede men een dergelijken tocht durft wagen.
In den Volkenbondsraad heeft de Fransche minister Briand, voorzitter der Commissie voor Intellectueele Samenwerking, wijlen Prof. Lorentz herdacht. De heer Briand wilde over de wetenschappelijke verdiensten van den Nederlandschen geleerde niet uitweiden, maar zou - zoo zeide hij - in zijn taak te kort schieten, wanneer hij niet in herinnering bracht, met welk een toewijding en luister prof. Lorentz, zoodra de oorlog ten einde was, de geleerden der voormalig vijandelijke landen met elkander trachtte te verzoenen ‘Deze groote Nederlandsche staatsburger was, aldus Briand, ook een groot Europeaan. Daarom nam hij zonder aarzeling de uitnoodiging aan van de Commissie voor Intellectueele Samenwerking, om lid dier commissie te worden. Zijn medewerking in die commissie was zoo actief en zoo doeltreffend dat, toen Bergson om gezondheidsredenen genoodzaakt was het voorzitterschap dier commissie neer te leggen, Lorentz met algemeene stemmen in zijn plaats werd aangewezen.’ Op Briands voorstel besloot de Raad, een brief van rouwbeklag te richten aan Mevrouw Lorentz en aan de Nederlandsche regeering deelneming te betuigen met het heengaan van haar grooten landgenoot.
Aan de Theemskade te Londen lag een scheepje - niet grooter dan een sloep: de Schuttevaer. De heele kade stond zwart van de menschen op het oogenblik, dat de bemanning het meertouw loswierp en het zeil heesch. Want de drie mannen, die daar zoo bedaard en zeker van hun zaak de laatste toebereidselen maakten, gingen niet meer of minder dan den Oceaan oversteken in hun notedop. Toen de wind in het zeil blies, ontplooide zich op den achtersteven een vlag: de Nederlandsche. Engelschen, die hun vaderlandsche geschiedenis kennen, zullen aan Tromp en De Ruyter hebben gedacht; op andere wijze, maar met niet minder durf wagen deze mannen hun leven voor de eer van het land. Mocht het te vroeg zijn, deze kloeke onderneming te rangschikken onder ‘wat wij kunnen’, men kan het boeken onder ‘wat wij durven’. En daaraan heeft de tegenwoordige tijd, die persoonlijken moed zoo hoog stelt, genoeg. |
|