Nationale onverschilligheid.
Onder dezen titel schrijft in het Januari-nummer van Neerlandia de heer L. Simons een stukje, dat de zeer te waardeeren strekking heeft het meer uit- en opvoeren van werk van Nederlandsche toondichters en tooneelschrijvers te bevorderen. Men mag zich echter afvragen of het voorstel, dat de heer L. Simons daarbij doet, wel in de goede richting wijst. Hij wil een Vereeniging, die voor beide zaken tegelijk zorgt. Loopen die echter niet te veel uiteen om de propaganda ervoor samen te koppelen, zij het ook in een vereeniging met twee verschillende afdeelingen? Die vraag dringt zich onwillekeurig op.
Ernstiger lijkt mij, dat de heer Simons, die zich werkelijk te weinig heeft ingeleefd in het werk van den Bond van Nederlandsche Tooneelschrijvers (hij bezocht van onze talrijke avonden maar één enkelen, nl. dien, waarop hijzelf een lezing hield), genoemden bond, die strijdt tegen de jarenlange onderschatting van onze eigenlandsche tooneelschrijfkunst en de kastanjes uit het vuur haalt, allereerst wel ten nutte van toekijkende tooneelschrijvers, den steen: ‘zelf-overschatting’ naar het hoofd werpt, en waarschuwt: mijdt dezen bond, begeeft u tot de critici. Het kan ieder, die het doen der critici ernstig en nauwkeurig heeft onderzocht, bekend zijn, hoe juist bij hen voor een groot deel de schuld ligt van het verschijnsel, dat aan een aantal in verschillenden graad begaafde Nederlandsche tooneelschrijvers niet voldoende recht is gedaan. De pers is machtig genoeg om aan zulk een toestand in korten tijd een einde te maken, doch heeft die taak sinds lang verzuimd. Wij wachten een verandering in de mentaliteit van de critici en blijven daartoe niet werkeloos. Met een veranderde mentaliteit zouden zij veel nuttig werk kunnen doen door behoorlijke voorlichting in dag-, week- en maandblad. Hebben de schildergenootschappen op welsprekende wijze in hun befaamd vlugschrift op hun terrein de Nederlandsche kunstkritiek terecht gewezen, het optreden dier kritiek tegenover de Nederlandsche tooneelschrijvers verdient nog scherper terechtwijzing. Daarom is men voor een opbouw van een levend eigenlandsch tooneel bij hen aan een verkeerd kantoor.
Laat een ieder de splijtzwam vermijden en samenwerken met den Bond van Nederlandsche Tooneelschrijvers, die de hand slaande aan een buitengewoon moeilijke taak geenszins volmaakt werk levert en evenmin uit volmaakte kunstenaars of volmaakte menschen bestaat, - wie mag dat eischen -, maar, zonder aanmoediging van persoonlijke eerzucht en heerschzucht, in de bedroevende omstandigheden, waarin zich een groot deel onzer verdienstelijke tooneelschrijvers bevindt, nuttig werk verricht. Steunt en sterkt dus liever den Bond in plaats van vrees te opperen voor zijn ‘werkwijze’. Het is dwaas om te meenen, dat welke Bond ook met een tooverslag in hand-om-draai een sinds lang verworden toestand geheel vermag te hervormen. Maar de hardnekkige taaiheid en onverflauwde geestdrift van den Bond wijzen genoegzaam uit, dat, indien steun verleend wordt, hier het lichaam is, dat dien verdient.
Den Haag.
AUGUST HEYTING.
Gedachtenwisseling gesloten.
RED.