Neerlandia. Jaargang 32
(1928)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Friesland.Het saamhoorigheidsgevoel van de Dietsche stamgenooten blijft ook in Oost-Friesland smeulen als de vonk onder de asch. Vanwaar anders het plan, door de N.R. Crt. onlangs vermeld, om in Oost- Friesland in 1928 op geregelde tijden, bijv. eens om de drie Zondagen, een prediking in de Nederlandsche taal te doen houden te Emden, Oldenburg of Leer? Een geringe bijdrage werd daartoe van Nederlanders, in Oost-Friesland verblijvende, verzocht. Om het bewustzijn van stamverwantschap tusschen dit en de andere Nederlandsche gewesten aan te wakkeren, zijn predikingen in het Nederlandsch in plaatsen als Emden, Leer, Awerk (Aurich) van het grootste belang. Oost-Friesland omvatte oudtijds niet slechts het tegenwoordig zoo geheeten deel van Pruisen,maar heel het kustland tusschen Lauwers en Wezer, aan beide zijden van Eems en Dollard, dus met inbegrip van het noordelijk deel der provincie Groningen. De taal van dat gewest werd in de eerste helft der zestiende eeuw door Groningsche en Oostfriesche kroniekschrijvers geschreven en in heel Noord-Duitschland gelezen en verstaan. Volgens prof. J.W. Muller (‘Over Nederlandsch volksbesef en taalbesef’) scheen het zelfs een oogenblik, of hier een algemeene litteratuurtaal voor alle gewesten van de Schelde tot de Weichsel - beter van Boonen (Boulogne) tot Danswijk (Danzig) - in wording was. Doch uit het Zuiden komt het Nederlandsch opzetten en verdringt de taal der Friesche gewesten: Friesch, dat geleidelijk voor Saksisch had plaats gemaakt. De komst van vluchtelingen voor Alva werkte mee: in 1571 werd te Emden de eerste Nationale Synode gehouden. ‘De Oranjevorsten begrepen beter dan de Staten, van hoe uitnemend belang het winnen van dit gewest voor ons volksbestaan zou kunnen zijn’, zegt het verslag, uitgebracht door de Commissie, welke indertijd in opdracht van het A.N.V. een onderzoek instelde naar de stamverwantschap met de bevolking in Oost FrieslandGa naar voetnoot1). Helaas is, sedert de achttiende eeuw, hetgeen gewonnen was, geleidelijk weer verloren gegaan, verdrongen door het Hoogduitsch. En toch zijn in de taal, de zeden en gebruiken van Oost-Friesland diepe sporen van het Nederlandsche taal- en volkseigen achtergebleven. Wij, Nederlanders, kunnen ons zelfbewustzijn als volk sterken door de betrekkingen te onderhouden met de volken, die eenmaal tot het groote Dietsche gebied behoorden en door te bevorderen en aan te kweeken al wat ons met hen verbindt. |
|