Neerlandia. Jaargang 31
(1927)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Het Vlaamsch in Frankrijk.Niets treft den bezoeker van Fransch Vlaanderen zoo als de gehechtheid der bevolking van heel de streek tusschen de Leie en de Aa aan de oorspronkelijke landstaal, die nog altijd de moedertaal is van meer dan 250.000 menschen. Sedert driekwart eeuw wordt het Vlaamsch uit de lagere school geweerd en zelfs het bijzonder onderwijs kan die leemte niet aanvullen, daar, volgens de wet, ook het hoofd eener bijzondere school een Franschman moet zijn. Nochtans spreekt te Kassel, Wormhout, Bergen, Belle, Hazebroek en zooveel andere plaatsen de meerderheid der bevolking Vlaamsch. Vele pastoors preeken herhaaldelijk of uitsluitend in het Vlaamsch; bij de onthulling van een gedenkteeken voor de gesneuvelden in den wereldoorlog zag men meest Vlaamsche opschriften; overal las men ‘Welkom!’ En in den verkiezingstijd komen Vlaamsche strooibiljetten voor den dag en verschijnen Vlaamsche oproepingen op de muren. Het taaltje, dat de boeren onder elkaar spreken is niet altijd overbegrijpelijk, maar in vele onzer eigen landstreken, Brabant bijv. gaat het evenzoo. Wanneer gij een gesprek aanknoopt met de bewoners der streek en zij zich een beetje moeite geven om zich behoorlijk uit te drukken, kunt gij elkaar best volgen. Heel wat vrienden van het Vlaamsch vreezen, dat het zich niet zal kunnen staande houden tegen de overweldigende macht van de landstaal, die vooral voor het zaken doen met de omliggende Fransche gewesten volstrekt noodig is. Maar indien de oude taal verdreven wordt zal dit langzaam gaan. De school is allerminst hier oppermachtig. Men hoort dikwijls zeggen: alleen de oude lieden spreken nog Vlaamsch; de jongeren kennen niets dan Fransch. Wel merkwaardig is het, dat veertig jaren geleden Winkler dit ook al in zijn ‘Oud Nederland’ opteekende. Waar is dan het Fransch gebleven van de jongelieden van toen? Ligt de veronderstelling niet voor de hand, dat de moederspraak krachtiger is gebleken dan de aangeleerde taal der schoolbanken? Veel reden tot verheuging levert dit evenwel niet op. Een groot deel der bevolking spreekt aldus geen der beide talen goed. En van lezen en schrijven van Vlaamsch komt bedroevend weinig terecht. Het stelsel van verfransching moge uit een politiek oogpunt verdedigbaar zijn, het heeft van alle andere kanten bezien wel zeer ernstige bezwaren. Gelukkig begint men dit ter hoogster plaatse in te zien. Verklaarde minister De Monzie nog in 1925: ‘Voor de nationale eenheid is het noodig dat het Bretonsch verdwijne’, - woorden die hevig verzet wekten over het heele land - Poincaré huldigt vrijer opvattingen. In een brief van 19 October 1926 aan den rector der hoogeschool van Straatsburg schreef hij: ‘Laat men Vlaamsch spreken in het Noorden, Bretonsch in Bretanje, Baskisch aan den voet der Pyreneeën, Provençaalsch aan den voet der Alpen, zulke verscheidenheden bedreigen de nationale eenheid in geen enkel opzicht’. In Nederland geeft men er zich niet voldoende rekenschap van, welk een buitengewoon groot stambelang met het behoud van het Vlaamsch in Frankrijk is gemoeid en hoe noodig het is, dat van Nederland uit de pogingen, die ver-ziende Vlamingen in het werk stellen om de taal te redden, krachtig worden gesteund. Reeds van 1854 dagteekent dit streven, het jaar toen Edmond de Coussemaker te Belle (Bailleul) het Comité Flamand de France stichtte, een vereeniging die uitsluitend de instandhouding der taal beoogt. Haar Annalen, in het Fransch te Duinkerken uitgegeven onder de leus ‘Moedertaal en Vaderland’, bevatten een rijk materiaal voor taalbeoefenaren, folkloristen en geschiedschrijvers van onzen stam. De Coussemaker, eertijds de ziel der beweging was de onvermoeide verzamelaar van volksliederen die in den, helaas thans uitverkochten, bundel Chants Populaires des Flamands de France (1856) bijeengebracht zijn, een prachtige verzameling van 150 liederen, waard, geheel of ten deele herdrukt te worden. Veel later volgde de oprichting der Vlaamsche Studiekringen onder welker hoede de beweging thans goede vorderingen maakt. De bekendste is de Michiel-de-Swaenkring te Rijsel zoo genoemd naar den dichter van Fransch Vlaanderen, Michiel de Swaen. Deze kringen hebben reeds veel gedaan om de beweging te organiseeren en zoeken nog steeds naar beter middelen, vooral om vat te krijgen op de bevolking. Dit is thans de groote kunst. In 1924 zijn deze kringen tot een Bond samengevoegd. Een bestuur werd gekozen en het begin van een Vlaamsche leesboekerij gevormd, geschiedkundige en wetenschappelijke onderzoekingen werden in het geheele gewest ingesteld en de leden kunnen hun geschriften doen uitgeven in een Collection de Mèmoires et Travaux, voornamelijk handelende over taal- en spraakkunde, die wij nog wel eens in een ‘Verzameling van Aanteekeningen en Bijdragen’ hopen omgezet te zien. *** Het eerste wetenschappelijk onderzoek werd ingesteld met medewerking van het laboratorium van proefondervindelijke klankleer aan de Leuvensche hoogeschool en had ten doel, het platvlaamsch en de volksspraak van Fransch Vlaanderen te bestudeeren. Een ander, ondernomen in samenwerking met het Vlaamsch Komiteit van Frankrijk, richtte zich op vorm en oorsprong der plaatsnamen van het land. Jaarlijks worden taal- en letterkundige wedstrijden gehouden, waaraan iedereen kan deelnemen; de namen en bekroonden worden medegedeeld op het Vlaamsch-Fransche congres, dat ieder jaar in de studentenvacantie in een Vlaamsche stad bijeenkomt. Een herleving der taal wordt aldus voorbereid. Wanneer deze kringen ‘heringericht’ zullen zijn - men houdt zeer van ‘herinrichten’ in Vlaamsche landen - tot een Union Flamande de France of ‘Vlaamsch Verbond van Frankrijk’, hoopt men het doel een belangrijken stap naderbij te zijn gekomen. ‘Deze Bond’, zoo schrijft E. Brésin in een bijdrage in het uitmuntende maandblad Mercure de Flandre, ‘zal de eischen der wetenschap kunnen vereenigen met die der propaganda; een keurbende kunnen vormen door het onderwijs en de menigte kunnen winnen door de pers en het openbare woord’. Naast Valentin Bresle's Mercure, die aan taal- en gewestelijke beweging den steun der pers verleent, bezit de Vlaamsche beweging in Frankrijk zoo goed als de Provençaalsche in den beroemden Mistral (en de Friesche in Waling Dijkstra en P. Troelstra) haar dichter. Dat is de jonge eerw. Marcel Janssen, ondervoorzitter van het Verbond, die ook een welsprekend redenaar en onvermoeid propagandist moet zijn. Neerlandia heeft onlangs een zijner gedichten in Fransch-Vlaamsch op- | |
[pagina 166]
| |
genomen. Het naaste doel dezer propagandisten, van wie wij ook de onzen lezers bekende namen van den eerw. Antoon Lescroart, eerehoofdman en den eerw. J.M. Gantois, hoofdman (vertegenwoordiger van het A.N.V. in Fransch-Vlaanderen) nog even in herinnering willen brengen, is, tot het volk te gaan, het aan te sporen, mede te werken tot het behoud van zijn taal, waarvan het thans het groote belang slechts onbewust beseft. Eenmaal - zoo hoopt de Union - zal het Vlaamsche volk uit eigen beweging tot haar komen om leiding te vinden voor zijn geestelijke verheffing, de vernieuwing van zijn cultuur en zijn geestelijk leven. *** Het spreekt vanzelf dat de Vlaamsche kringen op den duur een geregeld onderwijs in het Vlaamsch niet kunnen vervangen. Dit bezit men dank zij het onvolprezen decreet van Juli 1926 nog slechts in de middelbare scholen; ook in de hoogere en lagere school is het onmisbaar. In de school alleen kan een letterkundige opleiding verstrekt, kan taalkunde wetenschappelijk onderwezen, de letterkundige smaak naar eisch gevormd en kennis der letteren bijgebracht worden. In sommige vrije middelbare scholen van Fransch Vlaanderen zijn, naar de heer Brésin meedeelt, pogingen in dezen geest gedaan: in het St. Winoks-college te Bergen door kanunnik Rajon, oud-inspecteur van het diocesaansch lager onderwijs, in de Institution du Sacré Coeur te Toerkonje door den oud-inspecteur kanunnik Leleu, waar enkele leerlingen, meest afkomstig uit België een Vlaamschen leergang volgen, aan het seminarium van Hazebroek, waar een uur 's weeks vast aan het onderwijs in het Vlaamsch wordt gewijd. Een leerling van deze school heeft zich met groote geestdrift uitgelaten over ‘de wonderschoone taal’, die hij daar geleerd had en over ‘het feest voor de ooren’ dat het voordragen van Vlaamsche schrijvers door zijn leermeester hem had bereidGa naar voetnoot1). Merkwaardig is dat de Parijsche commune de rechtstreeksche aanleiding is geweest tot het stichten van den eersten Vlaamschen leergang omstreeks 1873. De populaire Pastoor Lemire, afgevaardigde in de Fransche Kamer en burgemeester van Hazebroek - warm voorstander van het Vlaamsch - deelt dit mede in zijn levensbeschrijving van den stichter van dien leergang pastoor Dehaene. Diens hoofddoel was, zijn leerlingen een juiste uitspraak van het Vlaamsch en begrip van den Vlaamschen catechismus te geven, ten einde het peil der prediking hoog te houden. Slechts één uur 's weeks - 's Zondags vóór den vesper - werd gegeven aan dezen geheel vrijwilligen leergang, die ondanks de sombere verwachtingen, welke herhaaldelijk werden uitgesproken, bleef bestaan. Tot op den laatsten tijd was deze leergang de eenige. Alleen wie deze zwakke en aarzelende pogingen kent, kan ten volle beseffen wat de stichting beteekent van den ‘Leergang voor Nederlandsche taal en letterkunde’ die op 18 November 1926 in de letterkundige faculteit der Vrije hoogeschool te Rijsel geopend werd. De leider is kanunnik prof. C. Looten, een der bekwaamste en fijnzinnigste leiders van de Vlaamsche taalbeweging, voor hij den jongeren: de heeren Lescroart, Gantois en Janssen den voorrang liet. Tot hoogleeraar voor dezen leerstoel werd benoemd pastoor R.A. Despicht, candidaat in de levende talen, niet alleen een hoogst kundig philoloog maar die ook de volkstaal van den ‘westhoek’ volkomen kent. De grondslag van dit onderwijs is het Hoognederlandsch; de geheele leergang is over drie jaren verdeeld. Alle onheilsvoorspellingen ten spijt zijn thans 24 hoorders ingeschreven, onder wie verschillende dames uit de hoogste kringen van Rijsel en een nijveraar, lid eener kamer van koophandel. Aan het einde van het laatste half jaar wordt steeds een wedstrijd gehouden, waarvoor verleden jaar het Vlaamsche Komiteit en verschillende particulieren prijzen ter waarde van 250 franken hadden uitgeloofd. Er is jaarlijks een 20-tal prijzen, dit jaar voor het eerst ook een prijs van uitmuntendheid. Er wordt een eenvoudig proefschrift verlangd, waarin vooral op de taal gelet wordt. Het wekt tenslotte minder verwondering, dat een leerstoel voor het Nederlandsch gesticht werd, dan dat in de hoofdstad van Noord-Frankrijk, het krachtige Rijsel, dat zooveel voor het onderwijs over heeft, zoo lang gezwegen werd in een taal, die vijftien millioen menschen spreken, terwijl Noorsch en zelfs Armenisch reeds leerstoelen in Frankrijk bezitten. En toch kan dit als niet meer dan een begin van herstel beschouwd worden. Er is geen ander middel om de algeheele verwording der Vlaamsche streektalen in Frankrijk te voorkomen, dan dat ook in de lagere school de moedertaal weder wordt toegelaten. Dat zoovelen op lateren leeftijd hun Fransch weer vergeten en dus geen enkele taal zuiver spreken, veel min schrijven, ligt grootendeels hieraan, dat het hun op school niet in hun moedertaal werd bijgebracht. Het zou niet anders dan redelijk en natuurlijk zijn, indien de onderwijzer bevoegd was, in den omgang met zijn Vlaamsche leerlingen, zich van hun taal te bedienen en hun empirische kennis van het Vlaamsch te gebruiken ten behoeve van een vlugger en beter begrijpen van het Fransch. Naar het oordeel van den heer Brésin behooren twee uren 's weeks aan het onderwijs in de Nederlandsche spelling en spraakleer te worden gewijd. ‘Het is de plicht van den Franschen staat, schrijft hij, te waken dat een werkelijke taal, die door zijn burgers gesproken wordt, in stand blijft. Vlaanderen heeft het recht, dit van het openbaar gezag te eischen’. *** Verblijdend en bemoedigend is voor ons, stamgenooten in het Noorden, deze uit het land zelf opkomende beweging voor taal en volkseigen van Vlaanderen. Het ware te wenschen, dat wij den Franschen Vlamingen zoowel een blijk van instemming en waardeering als iets van blijvende waarde konden geven. Dat de Coussemaker lid was van het Institut de France en van de koninklijke Belgische Academie, maar taal noch teeken van waardeering uit Nederland ontving, treft ons thans als ongehoorde ondank en nalatigheid. Welnu, dit kan tendeele aan zijn medewerker en opvolger kan. prof. Looten worden vergoed. Diens groote verdiensten voor de cultureele belangen van den Nederlandschen stam, om niet te spreken van zijn belangstelling voor de Nederlandsche taalen letterkunde, blijkend uit het proefschrift over Vondel waarmede hij indertijd promoveerde, zouden volkomen zijn benoeming bijv. tot lid der Academie van Wetenschappen of eenige andere hooge wetenschappelijke onderscheiding rechtvaardigen. Nog iets meer konden wij doen. De bevolking van | |
[pagina 167]
| |
het Noorderdepartement krijgt weinig kunst te hooren. Het lied, dat ook ongeletterden kunnen verstaan en genieten, is een voortreffelijk middel om den geestelijken band tusschen alle Nederlandsch sprekenden te versterken. De Vlamingen, ook in Frankrijk houden van zang; hun eigen volksliederen zijn thans in den uitverkochten bundel van De Coussemaker weggeborgen. Een heruitgaaf zou van onschatbare waarde zijn. Uiteraard zou dit werk met beleid en kennis van de zeer bijzondere toestanden daarginds moeten geschieden. Reeds hebben de voorstanders van het Vlaamsch in aansluiting met het Vlaamsche conservatorium van 1910 tot 1924 concertenreeksen gegeven en warme belangstelling gevonden. Gemeentebesturen huisvestten de zangers op hun kosten en de meening der toehoorders had niet gelukkiger kunnen worden uitgesproken dan op een van die avonden door den toenmaligen burgemeester van Hazebroek, toen hij, in een toespraak na afloop van de uitvoering, erkende, iets geleerd te hebben dat tot dusver niemand wist: dat onze oude moedertaal ten minste even schoon was als het Fransch. Een bezoek aan Fransch-Vlaanderen heeft ons de overtuiging geschonken, dat het Vlaamsch in Frankrijk nog een kans heeft en dat wij, Nederlanders, goed zullen doen, met het tactvolle optreden der Vlamingen in Frankrijk met beleid en oordeel te steunen.
v.W.Cr. |
|