Zuid-Afrika.
Brieven uit Zuid-Arika.
I
In Nederland wordt dikwels de klacht geslaakt, dat het leven verpolitiekt is. De politieke splijtzwam, zegt men, heeft daar ingevreten in de teerste weefsels van vriendschapsverkeer en zelfs van het familieleven; verhouding van mensch tot mensch wordt bepaald, niet naar zedelijke waardij, maar naar het wisselend politieke inzicht van den dag, en onderling verkeer en waardering dikwels vergiftigd, naardat de stand der partijen verandert. Indien deze uiting van sterk doorgedreven individualisme 'n openbaring is van Diets karakter, bezit de Afrikaner meer eigenschappen van uitsluitend Dietsen aard, dan waarvoor hij gemeenlijk crediet krijgt. Politieke overtuigingen scheppen, vormen en kleuren de groepering van menschen op de meest verschillende levensterreinen: maatschappelijk, gezelschappelijk, zelfs kerkelijk en beschavingsgebied wordt daarnaar onderverdeeld. Landbouwgenootschappen, liefdadigheidsverenigingen, kerkelijke bestuurscolleges en wetenschappelijke lichamen zijn in hun ontwikkeling en groei belemmerd of gestuit, doordat de vraag: Sap of Nat? ontijdig en met aandrang werd opgeworpen. Niet de vraag naar bruikbaarheid en doel treffendheid gaf de doorslag bij bepaling van werkwijze, bij beslissing omtrent hulpbetoon, bij graad van verkiesbaarheid of bij benoeming en aanstelling, maar de vraag: is de beslissing ‘voor of tee die goewerment’. We geven gaarne toe, dat een ‘eeuw van onrecht’ bij het verdrukte, door onweder voortgedreven en ongetrooste Afrikaanse volk het kuddeinstinct sterk ontwikkeld heeft, zodat werkelijk of vermeend gevaar van de wolf de schapen makkelijk te hoop joeg; dat in de tweede plaats de vinnige politieke partijverdeeling 'n kwaad is, dat eerst de laatste paar tientallen van jaren op het Afrikaanse volkslichaam ingeënt is en de kwaadaardige uitwerking daarvan dus beschouwd moet worden als 'n heuglijke reactie van kerngezondheid, - toch is de felheid van ae politieke hartstochten 'n onrustbarend
verschijnsel. Waar nog bijkomt, dat de persbedrijvigheid grootendeels met onvruchtbaarheid geslagen is, daar het meest werkzame volksdeel op dit gebied, de Engelssprekende minderheid, niet rechtstreeks kennis neemt van de geestesuiting der Afrikaners wegens onbekendheid met hun taal en dus moet afgaan op de partijdig getinte verslagen, die de Engelse pers haar lezers over de Afrikaners opdischt. Met de jaarlijks algemeener wordende tweetaligheid bestaat echter alle hoop, dat deze bron van verbittering trager zal gaan vloeien en landgenooten, van huize uit verschillende talen sprekende, de sleutel zullen bezitten en gebruiken naar de schatkamer van elkanders geestelijke goederen. Hierin heeft de Afrikaner beslist een voorsprong boven zijn Engelse medeburger, dat hij beide landstalen beheerscht en dus uit de eerste hand kennis kan nemen van de gevoelens en strevingen van beide volksdeelen. We noemen het een voorsprong en terecht; toch staat hier tegenover, dat de Afrikaner nu met groote lenigheid van geest zich kan verplaatsen op het Engelse standpunt en niet alleen geduld met, maar te dikwijls ook toegevendheid betoont voor, de eenzijdige opvatting van zijn andertalige landgenoot; terwijl meneer de Engelsman dit aanvaardt, niet als een toegeving, maar als een natuur- en geboorterecht, dat hem als hooger wezen toekomt, zonder iets anders als tegengift te bieden dan zeker medelijden met 'n medemensch, die er een andere mening op durft nahouden dan de zoon van het machtig Albion.
Hierin ligt dan ook de groote nationale en bijna niet te overschatten bate van de beslissing kort geleden door de Imperiale Conferentie te Londen genomen, dat, evenals de andere overzeesche gebieden, ook Zuid-Afrika erkend is als een land en volk op voet van volkomen gelijkheid staande met Engeland en zijn dominions. Daar is niet langer een eer of meer; de Engelschman als zoodanig is bij recht en feite niet meer iets verheveners, 'n lid van de overheerschende kaste, 'n vertegenwoordiger van de zegevierende en zegepralende mogendheid; zijn waarde als maatschappelijke factor wordt niet meer bepaald door zijn geboortebewijs, maar door zijn bewijs van vestiging; ‘burger van die land’ is de eenige bevoegdheid, die telt en weegt; taal en afkomst hebben afgedaan.
De beteekenis van deze omwenteling wordt nog niet algemeen verstaan, maar zal doorwerken met de onwederstaanbare logica van een feit, en de gemiddelde Afrikaner is te goed geschoold in de onverbiddelijke toepassing en uitvoering van overeenkomst en wet, om niet de volle oogst binnen te halen, die deze grondwettelijke verandering van staat hem belooft en waarborgt.
De denkende Engelsch, die eerlijk genoeg zijn hun gedachten uit te spreken, beseffen ook wel, dat de wind nu uit een andere hoek waait. Engeland als groote broer heeft afgedaan; de dikke stok staat niet meer achter de deur; de boeman is 'n legende geworden. De denkende Engelsman voelt zich vandaag niet lekker; hij moet 'n paar treetjes afkomen. Stuk voor stuk zijn hem al een paar tanden getrokken: de Engelsche koningskop is verdwenen van de meest gebruikte postzegels (pennie en halve pennie), om plaats te maken voor echt Afrikaanse zinnebeelden; de tweetaligheid wordt streng toegepast in de staatsdienst; alleen wie drie jaar inwoner van de Unie is