Neerlandia. Jaargang 31
(1927)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Een Pleidooi voor Frankrijks gezondste Volksdeel.De ‘Bond voor de Rechten van het Noorden.’ (Ligue des Droits du Nord), die het geluk heeft in den heer G. Blachon (schrijver van het mooie werk ‘Pourquoi j'aime la Flandre?’Ga naar voetnoot1) een kundig en geestdriftig penvoerder te bezitten, is in verzet gekomen tegen de staatkunde, welke de Fransche regeering thans volgt, om aan Frankrijk nieuw bloed toe te voeren en die de Bond volstrekt verderfelijk acht voor het Vlaamsche volksdeel. Ten einde den invloed van de vermindering der geboorten tegen te gaan bevordert de Parijsche regeering de inhuizing van andere volken van het Latijnsche ras: Italianen, Roemenen, Levantijnen, Grieken, Liguriërs, Iberiërs, Kelten en Moorsche semieten uit Spanje en Portugal en ook van Slaven, omdat die met het Fransche volk de meeste verwantschap bezitten en dus het meest geschikt worden geacht ‘à restaurer l'organisme français, sans dénaturer sa personnalité', d.w.z. het verzwakte Fransche gestel weder gezond te maken, zonder dat de persoonlijkheid ontaardt’. Die vrees voor ontaarding der persoonlijkheid schijnt misplaatst, wanneer men bedenkt - de Bond wijst hierop in zijn betoog - dat de genoemde volken, Latijnsch of niet, dezelfde zijn, die de Ver. Staten van opneming in hun bevolking uitsluiten, van meening, dat ze slechts verzwakt en ongezond bloed kunnen toevoegen. Maar de Fr. regeering redeneert: het Fransche bloed is zuidelijk en zal zuidelijk blijven. Den wil daartoe (zegt daarentegen de Bond) heeft het Fransche volk nooit te kennen gegeven. Het is daarover ook niet geraadpleegd. De statistiek leert, dat de verzwakte departementen, waar zoogenaamd Latijnsch bloed wordt ingevoerd, zwak blijven; dat de sterfte daar gestadig de geboorten overtreft en dat daarentegen de departementen, waar lieden uit het Noorden heenkomen, versterkt worden en zelfs na de verwoestingen van vijf jaren oorlog een hoog geboortecijfer behielden. De Bond verwijt de regeering, dat zij haar landverhuizerspolitiek ook in het Noorden toepast met het blijkbare opzet, de Vlamingen, den gezondsten volksstam van Frankrijk, te doen ontaarden en zijn vruchtbaarheid te doen verliezen. Dit volk heeft, zegt de Bond, het bloed van andere volken niet noodig, om kloek te blijven en zich voort te planten; het kan door zulke pogingen slechts schade lijden. Het protest is bitter gestemd, maar wij kunnen niet gelooven, dat de Fransche regeering werkelijk de bedoelingen zou koesteren, die de Bond haar toedicht. Het kan Frankrijk geenszins onverschillig zijn, dat het krachtige volk in het Noorden, dat leger en vloot van mannen voorziet, krachtig blijft en gezond. Met de cijfers in de hand kan men de waarheid bewijzen van hetgeen Blachon zoo mooi zegt in de voorrede van den nieuwen druk van zijn boek: ‘dat het Vlaamsche gewest voor de Republiek een reservekapitaal vertegenwoordigt van economische bedrijvigheid en volksvruchtbaarheid en dat, zoo het Vlaamsche land ophield zich te vermenigvuldigen en voort te brengen; zoo het ontaardde tot een soortgelijke streek als het midden van en Zuid-Frankrijk, teruggebracht zou worden tot den rang eener mogendheid als Spanje, Portugal of Italië.’ |
|