De Dietsch Academische leergang te Amsterdam (4-8 April 1927) en het XIIde Grootnederlandsche Studentencongres te Wageningen (8-12 April 1927).
Eenige indrukken.
Tot in bijzonderheden weer te geven, wat er in deze voor de geheele Grootnederlandsche beschaving zoo belangrijke dagen is gebeurd, heeft na de uitgebreide dagbladverslagen weinig zin meer. Er zal in deze weinige regelen dus slechts getracht worden enkele voorvallen, enkele indrukken mede te deelen, welke schrijver dezes bijzonder belangrijk toeschenen.
Dat was dan wel dadelijk de stemming in Amsterdam, die mij trof en goed deed. De prettige stemming, die maakt, dat allen hun uiterste best doen, om de leergangen en het verblijf der Vlamingen tot een succes te maken. Het was dan ook die echte geestdriftige Grootnederlandsche stemming, welke heerschte bij den intocht der studenten in Amsterdam, die deze kleurige prachtige stoet maakte tot een daad in de geschiedenis van de Grootnederlandsche beweging, een daad en een zinnebeeld tevens. Want waren deze studenten niet de dragers van de Nederlandsche beschaving in ik weet niet hoeveel Universiteitssteden en zou Amsterdam, Nederlands hoofdstad, draagster en moeder tevens der Nederlandsche beschaving, al deze menschen niet voor een week gastvrijheid verleenen en samenhouden?
Hoe treffend en hoe juist sprak prof. Brugmans op den openingsavond in het Koloniaal Instituut, toen hij zeide, dat al deze studenten gekomen waren, om in een volkomen Nederlandsche atmospheer in enkele vakken onderwijs te krijgen en dat het juist deze atmospheer was, die velen ontbrak, in dit geval de Vlamingen en de Zuid-Afrikaners, die in Engeland studeeren. Het feit van de aanwezigheid van zoovelen is het beste bewijs van de kracht en de macht der Nederlandsche beschaving.
En tot staving van het hierboven geschrevene en als een voorbeeld, hoe zeer de beteekenis dezer leergangen wordt gewaardeerd, moge dienen, dat de eerste daad van in Antwerpen wonende Vlaamsche studenten is geweest, openlijk voor het station het blad de Standaard van Brussel te verbranden, dat het gewaagd had zich smalend over de leergangen en de gastvrijheid der Noordnederlandsche studenten uit te laten.
Na die mooie Amsterdamsche dagen kwam als een bekroning het XIIde Grootnederlandsche Studentencongres te Wageningen, waaraan een grooter aantal Zuid-Afrikaners en Vlamingen deelnam dan ooit tevoren.
Wanneer ik een vergelijking zou mogen trekken tusschen de laatste drie congressen, dan zou ik willen zeggen, dat op het Congres in Leiden nog de volle hartstocht was, opgewekt door het revolverschot te Leuven, het jaar daarvoor, en aangewakkerd door den strijd met de Academische overheid en het wegzenden van eenige studenten van de universiteit. In Leiden slechts strijd; blinde, mooie, hartstochtelijke strijd. In Gent reeds voelde ik de bezinning, voelde ik het verstand, dat den te fellen hartstocht temperen kwam.
Dit jaar in Wageningen bracht de verdieping der Grootnederlandsche gedachte en het volkomen besef, dat de Vlaamsche nationale strijd daarin een onmiskenbaar bestanddeel is.
In Wageningen nog wilde hartstocht als in Leiden (bijv. de rede van Wies Moens), maar volkomen beheerscht door het verstand. Dat is één beteekenis van het Congres; de tweede is de poging, in het werk gesteld en voorloopig met welslagen bekroond, om in de Grootnederlandsche beweging ook samen te gaan met de Katholieke studenten in ons land, een eenheidsfront dus van Grootnederlandsche studenten.
Grooten dank zijn wij bij deze pogingen verschuldigd aan de Vlaamsche Katholieke studenten, die de brug tusschen Nederlandsche Katholieke en niet-Katholieke studenten hebben geslagen.
Wanneer deze pogingen dus werkelijk het succes hebben, dat er op dit oogenblik van mag worden verwacht, dan zal dat een der groote overwinningen zijn, die het Dietsch Studenten Verbond de laatste jaren heeft mogen boeken.
Den Haag, 19 April '27.
E.L. VISSER.