Een nationaal boek.
Dr. C.P. GUNNING. ‘Naar Grooter-Nederland’. Met een woord vooraf van Z.E. Jhr. Mr. A.C.D. de Graeff, Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië. Den Haag, W.P. van Stockum en Zoon, 1926.
Met dit boek heeft de schrijver een goede daad verricht; uit elke bladzijde klinkt ons de roep tegen: Indië is een goed en mooi land, waar Nederland nog veel groot en grootsch werk kan tot stand brengen. Die roep moet door het gansche volk worden gehoord en verstaan. Want om dat werk daar ginds te doen zijn, niet alleen noodig bekwaamheid en lust tot arbeid en het daarbij behoorende kapitaal, maar ook geestdrift, vertrouwen, geloof. Geloof in de roeping, die Nederland in Indië te vervullen heeft, en in het vermogen om die taak tot een goed einde te brengen.
Aanstekelijk is de geestdrift van den schrijver, moed gevend zijn vertrouwen in den wil der bevolking zelve, om met ons en onder onze leiding te werken aan haar ontwikkeling in geestelijken en zedelijken zin. Kostelijk is het uit het hart komende, woord waarmee Indië's Onderkoning den schrijver inleidt: ‘Persoonlijk ben ik hem daarvoor dankbaar, omdat door zijn 'boek bij mij opnieuw de overtuiging is bevestigd dat mijn ge-'hechtheid aan dat land van zon en licht, dat elken dag voortschrijdt op den weg van zedelijken, geestelijken en materieelen 'vooruitgang, op een werkelijk reëelen grondslag berust’.
Ik zou mij het liefst er toe bepalen om de lezing van het boek dringend aan te bevelen, óók aan hen, die Indië kennen, maar een paar aanteekeningen, die ik onder het lezen maakte, wil ik toch niet achterhouden.
Voorzoover het beschouwend en betoogend is, is het heele boek eigenlijk een uitwerking van de stelling, dat het koloniale vraagstuk is een opvoedkundig vraagstuk, dat wij moeten oplossen, ons tegenover den Inlander plaatsend als ‘mensch tot mensch’. Velen zullen daartegen al dadelijk aanvoeren, dat na de ontwaking van het Oosten de bevolking zich niet meer wil laten opvoeden door Westerlingen, dat zij zelf wil uitmaken, wat goed en nuttig voor haar is. Maar dan antwoordt de schrijver: opvoeden is niet bevelen, dwingen, opleggen, maar begrijpen, vertrouwen geven en vertrouwen wekken, samenwerken, niet ‘optreden’, maar zoodra het mogelijk is ‘aftreden’.
Herhaaldelijk zegt de schrijver, dat hij in zijn ‘reisbrieven’ eenvoudig indrukken geeft, van wat hij gezien en opgemerkt heeft; dat hij ons deelgenoot wil maken van de gedachten, die daardoor bij een paedagoog zijn gewekt. Hij wil geenszins een voorlichter zijn.
Dit neemt echter niet weg, dat vooral in deze dagen, nu de rustverstoring in Indië de belangstelling zoo naar dat land dringt, menigeen gaarne zal luisteren naar hetgeen een man als Dr. Gunning over de groote koloniale vragen zegt. En nu is het wel begrijpelijk, dat hij het meest de gedachte laat gaan over de ontwikkeling op geestelijk en zedelijk gebied, maar hij vestigt daardoor toch wel den indruk, dat, wanneer wij er maar in slagen op dat onstoffelijk gebied vat op den Inlander te krijgen, de economische ontwikkeling wel vanzelf komt, als behoorende tot ‘al dat andere, dat ons dan zal worden toegeworpen’. Op het onverbrekelijk verband en de wisselwerking tusschen maatregelen, die den economischen - en die, welke den geestelijken vooruitgang beoogen, vestigt de schrijver te weinig de aandacht.
‘Wat Indië thans in de allereerste plaats noodig heeft’, zoo zegt Dr. Gunning, 'dat is wederzijdsch vertrouwen. Wij moeten 'vertrouwen schenken en vertrouwen wekken. Ik vraag 'alweer - is het bij de opvoeding der rijpere jeugd anders? ‘Prof. Snouck Hurgronje citeerde dezer dagen in De Telegraaf 'de woorden van den Franschen schrijver Henri Hauser, die 'naar aanleiding van de opmerkingen van Paul Azan over ‘Frankrijks koloniale politiek schreef: 'ce qu'il (Azan) n'a 'pas exagéré et ce qu'il a le courage de dire, c'est le réel “manque de foi dont le gouvernement français fit preuve”’. ‘Deze woorden mogen wij ons voor gezegd houden. In Indië 'kreeg ik uit tal van gesprekken de groeiende overtuiging dat, 'indien wij er in slagen het vertrouwen van de inheemsche 'bevolking te winnen en te behouden, wij de toekomst niet al 'te duister behoeven in te zien’.
In de aangehaalde woorden valt wel te onderscheiden: het geloot in het kunnen, in het vermogen tot ontwikkeling van den Inlander, waarvan aan de Fransche regeering het gebrek verweten wordt, en het vertrouwen der bevolking winnen en behouden.
Het is een onbillijk oordeel, dat de Nederlandsche Regeering ‘het zich voor gezegd kan houden’, dat haar dat geloof ontbreekt. De richting van het regeeringsbeleid der laatste jaren is toch zeker wel, dat de hand wordt uitgestoken naar de Inlandsche bevolking om samen uit te maken, wat het best voor haar is, om samen de noodige regelingen in haar belang te treffen.
Maar iets anders is het vertrouwen van de bevolking te winnen. Daarover is in den laatsten tijd heel wat gesproken en geschreven naar aanleiding van de rede, waarmede de Gouverneur-Generaal het bestuur aanvaard heef. Onder de lezing van al die nabetrachtingen kwam telkens de gedachte bij mij op: wordt hier niet een woord, zwaar van beteekenis, wat lichtvaardig gebruikt? En het is wèl boud gesproken van Dr. Gunning, als hij met zoo'n nadruk van den Gouverneur-Generaal Van Limburg Stirum - dien ik overigens best kan hooren prijzen - zegt, dat juist hij ‘hei vertrouwen van de 'bevolking heeft weten te winnen, zoodat zij ook strenge en 'straffe leiding volgaarne van hem aannam’ (welke maatregelen had de schrijver hier toch wel op het oog?)
Het woord ‘vertrouwen’ omvat het begrip van een innigheid, die nooit bereikt zal worden tusschen twee rassen, die eeuwen tot elkaar hebben gestaan in de verhouding van overheerscher en overheerschte. Neen, de Regeering kan vertrouwen schenken, zij kan door strikte rechtvaardigheid en wijze gestrengheid aan een kleine groep, die over de zaken nadenkt en van goeden wille is, de overtuiging bijbrengen, dat Nederland het met de bevolking goed voor heeft; zij kan daardoor elken redelijken grond voor wantrouwen wegnemen, - maar wie verwacht, dat de bevolking eerlijk en oprecht zal gelooven in de goede bedoeling der Regeering te haren opzichte, dat de bevolking ons volkomen zal vertrouwen, zal telkens en telkens worden teleurgesteld. Trouwens ik vraag, net als de schrijver dikwijls doet, is het hier, waar geen klove van rasverschil bestaat, anders? Gelooft de groote menigte in de zuivere bedoeling van Regeering en lagere overheden om het algemeen belang te behartigen? Men kan geen courant opnemen, of men leest van verwijten van de eene groep, dat de Regeering haar benadeelt ten gunste van een andere groep.
Neen, op het winnen van het vertrouwen der bevolking mogen wij niet rekenen. Om desondanks, niettegenstaande teleurstelling en blijken van wantrouwen, te blijven volharden, daarvoor is noodig een onwankelbaar geloof in onze roeping ten opzichte van Indië en in ons vermogen om die roeping te vervullen. Omdat Dr. Gunning dat geloof in ons opwekt en versterkt, is zijn boek, zooals Jhr. De Graeff het zegt ‘een nationaal boek’.
Rijswijk, December 1926.
J.E. BIJLO.
***
De uitgevers veroorloofden ons een viertal afbeeldingen uit het boek over te nemen; men vindt ze op de volgende bladzijde.
Red.