Neerlandia. Jaargang 31
(1927)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Nederland.Waarvoor heeft Nederland tooneelschrijvers?Hebben wij er wel? Op zekeren dag kwam hier in kaplaarzen en schaapsvacht uit Rusland zekere ‘Janakowitz’, een verdrukte in het land zijner vaderen. Het handschrift van Ahasverus droeg hij als een verkreukelde rol aan zijn boezem. Naar dat handschrift echter greep men; daarvoor was aanstonds plaats op de gastvrije Hollandsche planken - en de pers prees het uitbundig. Zoo iets - nee dat was nu kunst! Zoo kon een Hollander het toch maar niet! Later bleek, dat ‘Janakowitz’ niemand anders was dan Herman Heyermans Jr. De heer E.G. van Bolhuis herinnert aan dit beschamendste voorval op de lange lijst van Jan Salies zelfverloocheningen. Een onzer eerste tooneelschrijvers kon slechts gehoor krijgen door zich als vreemdeling te vermommen! Niet voor niets hebben drie jaren geleden de Nederlandsche tooneelschrijvers zich vereenigd tot een bond, die hen in beter doen hoopt te brengen. Tooneelschrijvers hebben wij zeer zeker; zie maar eens de lange lijst van spelen, die meerendeels door de schrijvers persoonlijk voor dezen Bond zijn voorgedragen. Maar hun werk wordt niet gewaardeerd. Zij hebben geen zekerheid, dat een stuk, ook wanneer het goed, wanneer het speelbaar is, door directies aangenomen wordt en zelfs dan nog niet dat het gespeeld wordt ook. In een drietal vlugschriften, door den Bond uitgegeven, worden daarvan ergerlijke staaltjes verhaald. Zoo lezen wij in ‘Tooneel en Gemeenschap’ door J.B. Ubink, dat het zelfs voorgekomen is, dat een schrijver, toen hij na lang wachten, zijn stuk van de tooneeldirectie terug verlangde, een ander werk ontving, dat hij vroeger bij een ander gezelschap had ingezonden. Wij hebben eens een volksstuk gezien, waarin een liedje voorkwam met het refrein ‘Kalm maar in je temperament’. Het zij onzen tooneelschrijvers aanbevolen! Wanneer de noodzakelijkheid wordt betoogd, dat de band tusschen schrijvers en volk weer wordt aangeknoopt, is men licht geneigd te antwoorden, dat dit der schrijvers eigen taak is. Maar hier te lande zijn de tooneeltoestanden toch wel bijzonder eigenaardig en verward. Woorden en daden van directeuren van naam en invloed, hier geboekstaafd, geven grond te betwijfelen, of den Nederlandschen schrijver wel altijd recht geschiedt, ja of onrecht niet veeleer regel is. Wel pleiten er voor de directies verzachtende omstandigheden; een nieuw stuk is altijd een waag; geldelijke redenen beletten wellicht het inwinnen van betrouwbaar advies; men gaat liever af op buitenlandsch succes, temeer omdat de dagbladpers dan meer reclame maakt. Dat Heyermans' Uitkomst - om bij dezen tooneelschrijver te blijven - aanvankelijk viel, niettegenstaande hij toen reeds naam had, is bijv. wel in staat directies voorzichtig te maken.... Maar de stelling van den Bond over haar geheel staat sterk. Hij strijdt tegen die ‘onzalige minachting’ van het eigene, dat onze grootste vijand is. ‘We cijferen ons te veel weg en daardoor lijkt ons eigen bezit nog geringer dan het werkelijk is’, zegt de heer Ubink zoo juist en de heer Aug. Heyting geeft, hoewel erkennende, dat in de laatste jaren zeer veel Nederlandsch werk op de planken kwam, een reeks van namen van schrijvers, die nog maar altijd wachten. Over den omvang van den buitenlandschen invoer zouden de boeken der bureaux voor auteursrecht kunnen spreken; eenig denkbeeld daarvan geeft een staatje uit de Corriere della Sera van 16 April 1924, waaruit blijkt dat de gezamenlijke Italiaansche schrijvers in 1923 voor hun werk uit Nederland ruim 29,500 lire ontvingen of meer dan uit eenig ander land, de Ver. Staten uitgezonderd. In 1921-'22 overtrof het uit Nederland ontvangen bedrag (ruim 90,701 lire) twee maal het uit heel de rest van Europa plus Zuid-Amerika ontvangene! Van welk groot belang een nationaal tooneel is, heeft Maurits Wagenvoort eenigen tijd geleden in Neerlandia levendig en nadrukkelijk doen uitkomenGa naar voetnoot*) Onze tooneelschrijvers zijn er; veler werk bleek, wanneer zij het eindelijk opgevoerd kregen, voortreffelijk. Zij eischen geen meestbegunstiging, slechts een behandeling ten minste op gelijken voet met het begunstigde buitenland. |
|