Zuid-Afrika.
Zuidafrikaanse Brieven.
IV.
Uit onze vorige brieven over volksleven, opvoeding en onderwijs, uit de kabelberichten over de belangrijke besprekingen in de Volksraad over de volksvlag, en uit de algemene bewustzijnsneerslag in het geheugen van elke Dietser, die twintig en meer jaren heeft meegeleefd met het lijdende en strijdende Afrikaner Dietsdom, is zeker wel één indruk diep en scherp ingesneden achtergebleven, dat er n.l. in Zuid-Afrika eerst instinktief en intuïtief, later al meer belijnd en bewust 'n kultuurstrijd gestreden is en wordt, die van meer dan Afrikaanse betekenis is, die raakt en roert en schudt en schokt aan de diepste vezelen van stamgemeenschap van A.N.V., van Afrika, Nederland en Vlaanderen.
Het is wel eens nodig dit heel duidelik te zeggen. Het is al voorzien en voorzegd door helderziende en welsprekende mannen aan beide zijden van de evennachtslinie, voorzien en voorzegd door Dietse voortrekkers een halve eeuw geleden en langer, door mannen als Bellaar Spruyt, Jan te Winkel, Paul Fredericq, Arnold Pannevis, C.P. Hoogenhout, Lion Cachet en S.J. du Toit. Dat leken dan wel stemmen, roepende in de woestijn, maar in werkelikheid waren het prikkelen en nagelen, ingeslagen van meesters der verzamelingen; zaadkorrels gedragen op de wind, maar de oogst daarvan begint vandaag te ruisen als de Libanon. Er zijn zo van die dingen, die niet gezegd willen wezen, omdat ze de articulatie zijn van nog onderbewuste overtuigingen; ze zijn te teer voor logiese verklanking, en als dan de Hollander met zijn nuchtere rechtuitheid en de Vlaming met zijn volklinkende opgewektheid eens wel ongezouten, maar toch goed gepeperd, zijn Afrikaner neef precies zegt, waar het op staat, hem de Levieten voorleest, voelt neef 'n beetje onbehaaglik en is maar min ingenomen met de gladgebektheid van zijn andere neef of neven.
Hier speelt het accent zijn belangrijke rol. Eliza wist goed, wat er met zijn heer Elia gebeurd was, maar toen de profetezonen het hem nog eens haarfijn gingen uitmeten, zei hij zo netjes en zo echt menselik: Ik weet het ook wel, zwijgt gijlieden stil! - Boetgezanten mogen onmisbaar zijn, maar ze zijn zelden populair; hoe schaarser hoe doeltreffender, vooral als zij de ware zalving deelachtig zijn! De best bedoelde pogingen om nu reeds meer takken van het Algemeen Nederlands Verbond op Zuidafrikaanse bodem te stekken, om stamverwantschap van de daken te prediken, om zeil te gaan in de drie bekende barken, zijn te veel opgelegd en opgeplakt, te veel van buiten af aangepraat om aansluiting te vinden bij de intiemste roerselen van de Afrikaner binnenziel. Er is tijd nodig om wat als een borduursel gewrocht is in de benedenste delen der globe tot ritselend leven te zien komen: groei is spontaner dan kweek en zelfs de ongeduldigste en vurigste A.N.V.-er moet, als hij eerlik is, zich verheugen en verbazen over wat in weinig meer dan een mensegeslacht uit eigen wortel is opgebloeid aan Diets leven in Zuid-Afrika. Zijn gaat vooraf aan bewustzijn. Het bestaan van een Hollands-Afrikanerdom is nu verzekerd en gewaarborgd; de tijd is aangebroken, dat het zijn bestaan bewust gaat verdedigen, dat het naar verdieping en versteviging streeft: zijn wortels dringen door naar voedende moederaarde, zijn ranken en klauwieren grijpen om steun en verheffing naar soortverwante kulturen.
Dit is voor ons de heuglike betekenis van 'n artikel van Dr. D.B. Bosman in ‘Die Burger’ van 24 Junie 1927 over de waarde voor Zuid-Afrika van Nederland als vergelijkingsbasis, als kompas en als verbeterende invloed. Zolang welmenende Nederlanders van Holland uit Zuid-Afrika beschoolmeesteren, maakt dit schijnbaar geen indruk: een landszoon moet het zeggen, moet het netjes en fijn zeggen, naar volle waarheid, en het woord vindt ingang. Dr. Bosman is natuurlik de eerste om te erkennen, dat zijn ogen voor deze fondamentele waarheid pas in Holland wijd opengegaan, zijn; hij heeft daar verkeerd niet als 'n toerist of trekvogel, maar heeft diep gedronken van de rijke Nederlandse kultuur; hij is ook niet de eerste of de enige, die het zo goed gezien en gezegd heeft, maar bij de wijze bestraffer is er ook nodig het horend oor: de stemming is er, de akker is lang geploegd en geëgd en nu valt het zaadje in de mollige voor en schiet wortel.
Als tegengif tegen de nog te veel verbreide opvatting, dat Engels en Engeland toch maar je ware is, noemt en bewijst hij de overtuiging, dat de Engelse kultuur van heden minderwaardig is tegenover de Vastelandse, en van die Vastelandse is de Nederlandse beschaving de beste exponent. Engelse kunst en wetenschap kunnen een vergelijking met de Hollandse niet doorstaan. Hij wijst Jong Zuid-Afrika ter redding en bevruchting van het eigene naar Nederland en hier spreekt hij 'n woord, dat in Nederland zelf ook nog maar slecht ter harte genomen wordt. Bij uitstek prakties is zijn raad om ter bereiking van het doel twee wegen in te slaan: 1. deur Nederlands in Suid-Afrika 'n groter plek toe te staan, deur sy letterkunde meer te beoefen, deur Hollandse toneelspelers meer aan te moedig, Hollandse wetenskaplike werke te gebruik, enz. en 2. deur Afrikaners 'n tydlank in Nederland te laat vertoef. Vir 'n Afrikaanse student wat buitelands gaan, is Nederland in die eerste plek die aangewese land.