Neerlandia. Jaargang 30
(1926)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[p. 147] | |
Reclame en Volkskracht1).Bestaat er verband tusschen de reclame en de volkskracht? Deze vraag dient naar de meening onzer afdeeling bevestigend te worden beantwoord. Dit volgt uit het feit, dat zij deze tentoonstelling heeft ingericht; immers, het doel van het A.N.V. is beverdering van de zedelijke, geestelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen Stam. Het verband tusschen de stoffelijke kracht van ons volk en de reclame ligt vrij duidelijk voor de hand. Wanneer handel, nijverheid en scheepvaart, kortom alle bedrijven door een doelmatige reclame in binnenen buitenland tot grooteren bloei kunnen geraken, dan is het duidelijk, dat de reclame van grooten invloed op onze volkskracht kan zijn. Maar ook op de zedelijke en geestelijke krachten van een volk werkt de reclame in. Reclame moet in de eerste plaats doeltreffend zijn. Deze eisch noopt de zakenmenschen en de talloos velen, die zich in dienst der reclame hebben gesteld, om voortdurend verstand en geest te scherpen, ten einde de juiste middelen te vinden, waarmede men de welwillende aandacht van hen, die men wil bereiken, op zijn zaak of bedrijf gevestigd kan houden. Een goede reclame vereischt dus niet alleen zakenkennis, maar bovenal psychologisch inzicht. Men moet weten, wat ‘inslaat’ bij hen, tot wie men zijn reclame richt; en dit vraagstuk wordt nog moeilijker, wanneer men zich met zijn reclame niet tot een land bepaalt. In dit geval zal de ‘reclamemaker’ zich zorgvuldig op de hoogte moeten stellen van den volksaard in de verschillende landen, om daarmede bij de aanprijzing van zijn waren of diensten rekening te kunnen houden. Mij dunkt, het kan niet worden ontkend, dat dit alles grondige overweging en studie vereischt en dus ontwikkelend moet werken op verstand, kennis en scheppingsvermogen van de zeer, zeer velen, die zich in de reclamewereld bewegen; dus om te beginnen op vrijwel alle zakenmenschen. Het komt mij voor, dat men in zekeren zin van een ‘reclamewetenschap’ en een ‘reclamekunst’ kan spreken, die men ijverig moet beoefenen om goed beslagen ten ijs te kunnen komen en, gelijk gezegd, moet die beoefening in velerlei opzicht ontwikkelend werken op een zeer groot deel van het volk. Evenwel niet alleen, omdat het reclame maken scherpzinnigheid, kennis en.... goeden smaak vereischt, is de reclame van invloed op de volkskracht; in zeker niet mindere mate is dit het geval door de wijze, waarop zij inwerkt op hen, die de reclame ‘ondergaan’, dat is op het groote publiek, dus op het volk in algemeenen zin. De reclame heeft toch in de laatste jaren zulk een ontzaglijken omvang genomen, dat er weinig invloeden zijn, waaraan wij zoo onophoudelijk en met zulk een aandrang zijn blootgesteld als aan dien der reclame. Niet alleen het gezond verstand, maar ook het kunstgevoel, althans de goede smaak, en meermalen zelfs het gevoel voor natuurschoon en de humor, dus verschillende geestelijke en zedelijke eigenschappen van het volk, komen bij het ‘ondergaan’ der reclame in het geding. Er ontstaat dan ook een geestelijke wisselwerking tusschen hen die reclame maken, en hen tot wie de reclame is gericht; en in die wisselwerking kunnen goede en minder goede volkseigenschappen zich openbaren of worden aangekweekt. Dit wordt in wijde kringen, niet het minst in het buitenland, gevoeld. Een gevolg hiervan is, dat men zich meer en meer rekenschap gaat geven van het wezen en de werking der reclame. Men wil af en toe de reclame eenigszins objectief bezien, dus niet zoozeer als bijv. verkooper en kooper, maar - als ik het zoo eens mag uitdrukken - meer van het A.N.V.-standpunt. Wij komen dan, denkende aan het verband tusschen reclame en volkskracht, tot het stellen van een vraag als deze: ‘Op welk peil staat de reclame, die de Nederlanders voor hunne bedrijven maken?’...... Een volledig antwoord op deze vraag geeft onze tentoonstelling U natuurlijk niet, doch zij zal U toch wel een goed denkbeeld kunnen geven van hetgeen, voornamelijk in het grafische en drukkersvak, voor de Nederlandsche reclame geschiedt. Dit hopen wij althans. K.E. OUDENDIJK,
|
|