was om die Bybel in Hollands te lees of te verstaan nie; en ons eige ondersoek het ons tot die bedroewende oortuiging gebreng, dat die meeste kinders van die lagere skool nie instaat is om 'n eenvoudige Hollandse boek te lees nie’. Hoe de taal - en daarmede het volkseigen - zuiver te bewaren, is een vraag, die in Zuid-Afrika steeds ernstiger besproken wordt, maar de meeningen loopen daarover sterk uiteen. Opmerkelijk is bijv. de beweging, die nu weer tegen het Afrikaansche woordenboek begonnen is. Het heet dat de samenstellers slechts de taal van een klein volksdeel hebben gevolgd en dat de fonetische grondslag van hun stelsel - en dat der Bijbel-vertaling - minder practisch zou zijn.
De skryf-soos-jy-praat methode van 1875, die nu weer gehuldigd wordt, is bijv. naar de meening van Ons Vaderland onbruikbaar, omdat de taal in verschillende streken sterk verschilt. Te Lydenburg heeft een goed bezochte vergadering van de Nasionale Party besloten, den minister van Binnenl. Zaken te verzoeken, het boek, alvorens het in druk verschijnt, door een commissie te laten onderzoeken, omdat het onbillijk werd geacht ‘die gewoontes, vorms en terme van die bewoners van 'n kleine uithoekie van die Kaapprovinsie alleen die deurslag te laat gee, en hulle as die beste Afrikaanssprekendes te verhef en te verwag dat die oorgrote meerderheid van ons Afrikaanse nasie sal moet volg’.
Dr. Van Broekhuizen heeft de zaak op 13 Mei ter sprake gebracht in den Volksraad en daar, onder het uitspreken van zijn dankbaarheid aan prof. Smith, die aan het woordenboek groote zorgen gewijd heeft, de opmerking gemaakt, dat het Afrikaansch in het Noorden zuiverder gesproken wordt dan in de Kaapprovincie o.a. dank zij de omstandigheid, dat in Transvaal het Nederlandsch jaren lang onderwijstaal is geweest. Hij achtte het daarom van groot belang, dat ook taaldeskundigen in het Noorden zouden worden gehoord.
Deze strijd en de wijze, waarop hierbij telkens gewezen wordt op het nut van het Nederlandsch voor de zuiverheid der taal, lijkt ons zeer belangwekkend. Dat Zuid-Afrika dat vraagstuk eens zal oplossen, daarvan zijn wij vast overtuigd en men mag vertrouwen, dat dit in een goeden geest zal geschieden, sprekend uit het volgende zinnetje, dat wij knippen uit een Afrikaansch blad: ‘Daar waar die volk worstel en werk, en waar hy tussenbeieook vreugde beleef, daar word die kernagtige en rake woorde en uitdrukkings gemunt, wat die taal sy geurigheid en krag, sy bekoorlikheid en lewe gee m.a.w. daar kry die taal sy trap van egtheid en eigenheid’.