mische jaar, in October a.s., moeten blijken, in welke mate deze belofte reeds in vervulling gaat. Tot dusver was het Nederlandsch practisch nog altijd niet een der gewettigde talen van de Universiteit. Wel zijn een aantal colleges vernederlandscht, maar zelfs de studenten, die het Vlaamsche stelsel kozen, moeten in het beste geval, nog steeds ruim een derde van hunne lessen in de Fransche taal volgen, terwijl het algemeen bekend is, dat de zoogenaamde Vlaamsche professoren, op enkele lofwaardige uitzonderingen na, een erbarmelijke, met dialectklanken, verwrongen vormen en bastaardwoorden doorspekte taal spreken, welke met den besten wil der wereld toch geen Nederlandsch kan worden geheeten. De administratieve taal is het Fransch, zoowel voor de Vlamingen als voor de Walen en de buitenlanders. De diploma's, getuigschriften, programma's der leergangen, reglementen, inschrijvingsbewijzen, enz. zijn eentalig Fransch of worden in het Fransch ingevuld. Bij de jaarlijksche openingsplechtigheid, in October, wordt alleen Fransch gesproken, het hooger instituut voor wijsbegeerte, de bijzondere colleges, de school voor opvoedkunde en zielkunde, het instituut voor archeologie en kunstgeschiedenis, het hooger handelsinstituut, het doctoraat in de fiscale wetenschappen, het is alles nog uitsluitend of bijna uitsluitend Fransch.
Hoeft het dan verwondering te baren, dat de Vlaamsche studenten zich niet thuis voelen aan de Leuvensche Universiteit en er steeds op een gespannen voet leven met de Academische overheid? En is het niet natuurlijk, dat de Vlaamsche studentenschap zich bij feesten, als die, welke enkele weken geleden werden gevierd, van alle medewerking en deelneming onthoudt (de afwezigheid der Vlaamsche studentenvaandels in den Academischen stoet blijkt, op sommige vreemde afgevaardigden, meer indruk te hebben gemaakt dan het den vijanden der Vlamingen lief was) en hare onthouding verklaart door een pleidooi voor het Vlaamsche zelfbeschikkingsrecht, dat, naar het oordeel der stellers, alleen het einde kan brengen van het Romaansche cultuurimperialisme, waaronder het Vlaamsche volk gebukt ligt? Dit memorandum, onderteekend door den voorzitter en den secretaris van het Kath. Vlaamsch Hoogstudentenverbond Leuven en de vertegenwoordigers der Kath. Vlaamsche Oud-Hoogstudentenbonden der provinciën Antwerpen, Brabant, Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen, bevat de bondig samengevatte geschiedenis van de Vlaamsche volkseigenaardigheid, door de eeuwen heen, om te komen tot het besluit dat ‘heden, honderd jaar na de Belgische omwenteling, het jonge Vlaamsche geslacht duidelijk inziet, waar het Vlaamsche belang in 1830 dag en nog rondom 1930 moet liggen, nl. in den natuurlijken samengroei van Noord- en Zuid-Nederland, in de cultureele Nederlandsche eenheid, die door een politiek verband bekroond zou worden’.
En terwijl de Vlaamsche studentenschap reeds dergelijke gedachten durft verkondigen en verdedigen, blijft de Academische Overheid te Leuven aarzelen en talmt zij nog met het verleenen, aan de Vlaamsche studeerende jeugd, van het recht op een volledige cultureele ontwikkeling en ontplooiïng welke, sedert lang, in Europa, aan geen enkel beschaafd volk meer wordt ontzegd.
Vreest zij dan werkelijk niet, te laat te komen?
M.J. LIESENBORGHS.