uitbreiden. Het A.N.V. is geen politiek verbond en zou dat ook niet kunnen wezen, zonder de Nederlandsche Regeering in moeilijkheden te brengen. Toch bestaan voor het A.N.V. de politieke grenzen niet. Het omvat met zijn belangstelling een veel grooter vaderland dan het Koninkrijk der Nederlanden en beschouwt de zuidelijke grens van Zeeuwsch Vlaanderen en Noord-Brabant niet als de lijn, waarbinnen het met zijn werkzaamheid blijft, want over die grens ligt een land, waarvan de bewoners voor de grootste helft ook Nederlanders zijn, die óf tongvallen spreken, welke aan de tongvallen van ons land nauw verwant zijn, óf een beschaafd Nederlandsch, dat slechts in onwezenlijke eigenaardigheden van het onze verschilt. In dat Zuid-Nederland, die groote noordelijke helft van België, is de Nederlandsche taal, evenals bij ons, ambtelijke regeeringstaal, al bestaat daarnaast als tweede regeeringstaal ook het Fransch ter wille van de Walen in Zuid-België. Die vier millioen Zuid-Nederlanders nu telt het A.N.V. mee, als er van het Nederlandsche Stamgebied in Europa sprake is.
Daartoe bepaalt het Verbond zich echter niet. Het vergeet niet, dat er in de Nederlandsche Oost- en Westindische gebieden ook Nederlanders wonen en dat er tienduizenden uit ons land en uit Zuid-Nederland zich gevestigd hebben in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, daar aan andere wetten gehoorzamend dan wij, maar niettemin nog Nederlanders in hun hart. En ook in hun taal, want er zijn geheele streken in de Vereenigde Staten, waar dorpen en ook steden liggen met een uitsluitend of gedeeltelijk Nederlandsche bevolking, en waar - als bewijs daarvan - ook nog vele in het Nederlandsch opgestelde dag- en weekbladen uitkomen. Het A.N.V. tracht er voor te waken, dat die broeders aan de overzijde van den Oceaan niet van ons vervreemden in de groote republiek, eenmaal door onze voorvaderen gesticht, nu helaas verengelscht, maar al moeten zij ook, ter wille van hun bestaan, opgaan in de Amerikaansche samenleving, trouw blijven aan het Moederland, dat hen als stamgenooten liefheeft.
En wie weet niet, dat de uitgestrekte Zuidpunt van Afrika tot aan de Limpopo toe voor een belangrijk deel bevolkt is met afstammelingen van Nederlanders of van latere nakomelingen, die zich grootendeels, ook in hun taal, daarbij hebben aangesloten. Nog niet al te lang is het geleden, dat elk hier te lande met belangstelling en trots de kansen van den heldenstrijd volgde, die daar door de burgers der beide Republieken van Zuid-Afrika tegen de veroveringszucht der Engelschen werd gestreden, alsof het een oorlog was, dien wij zelf voerden. Hoe algemeen was toen ook hier te lande de droefheid over de nederlagen, waardoor ten slotte de Boeren gedwongen werden zich aan de Engelsche overmacht te onderwerpen! Maar ook als onderdanen van het Britsche wereldrijk kunnen de Zuid-Afrikaners onze stamverwanten blijven en, wat wij kunnen, zullen wij doen om te maken, dat wij over en weer ons aan elkaar verwant zullen blijven gevoelen.
Houden wij deze belangrijke Stamgebieden buiten de Nederlandsche Rijksgrenzen in 't oog en geven wij ons verder rekenschap van de groote beteekenis der Nederlandsche gebieden in Oost- en West-Indië, vooral de eerste - waarover straks - dan is het ons duidelijk, dat de rang van Nederland niet wordt bepaald door het Rijk in Europa alleen. Zóó beschouwd is het een groot Nederland, dat slechts een eenheid behoeft te vormen, om zich den naam van Groot-Nederland waardig te maken.
Wat nu echter zal de eenheidsband zijn, wat het kenteeken, waaraan men de burgers van Groot-Nederland herkent?
Van gemeenschappelijken godsdienst kan geen sprake zijn. Hier te lande vindt men als van ouds in onze Republiek vertegenwoordigers van allerlei godsdiensten, in Zuid-Nederland zijn de Katholieken ver in de meerderheid, in Zuid-Afrika de Calvinistische Protestanten. Het A.N.V. kan daarom en wil dan ook niet letten op godsdienst, evenmin als het let op staatkundige overtuiging. Zou dan de eenheid misschien gelegen zijn in een gemeenschappelijke geschiedenis? Maar hoe kort zijn telkens de tijdperken geweest, waarin de geschiedenis van Zuid-Nederland ook die van Noord-Nederland was en, wanneer Zuid-Afrika een werkelijke geschiedenis krijgt, gaat die bijna geheel buiten het moederland om. Gelijkheid van zeden dan? Maar is die mogelijk bij een zoo verschillend verleden van handelaars en zeevaarders, landbouwers en fabrikanten, mijnwerkers en ossendrijvers, struiskweekers en leeuwenjagers?
Eén band is er, die alle burgers van Groot-Nederland verbindt en waardoor zij zich van alle vreemdelingen onderscheiden: de Nederlandsche taal, die zij allen spreken en waardoor zij allen elkaar verstaan. En daar in de taal het innigst volksgevoel zich uit, is zij niet slechts het uiterlijk kenteeken hunner eenheid, maar ook het middel om zich inniger bij elkaar aan te sluiten, om meer één te worden, dan zij het nog zijn; eindelijk ook en voor alom gezamenlijk te strijden voor uitbreiding en opvoering der Nederlandsche cultuur. Met recht heeft het A.N.V. dan ook altijd op die Nederlandsche taal met alles wat daaraan verbonden is en er uit volgt den meesten nadruk gelegd als eerste middel om zijn doel te bereiken. Vandaar ook, dat het Verbond reeds veel gedaan heeft voor het zuiver houden of zuiveren van de taal van bastaardwoorden of barbarismen. Zelfs krijgt men wel eens den indruk, alsof verscheidene leden van het Verbond dat, hoewel zeer ten onrechte, als de voornaamste taak van het Verbond beschouwen, wat dan weer anderen, ook buiten het Verbond, als schromelijke overdrijving afkeuren. Zeker is een overmatig gebruik van vreemde woorden ongewenscht, en wanneer er nieuwe in onze taal trachten binnen te dringen, moet men zich, vóór zij er burgerrecht verkregen hebben, vooraf wel goed rekenschap geven, of zij er noodig of overbodig zijn, terwijl verbanning van alle bastaardwoorden alleen tot taalverarming zou kunnen leiden. Laat ieder lid van het Verbond trachten zelf zoo zuiver Nederlandsch te schrijven als hem mogelijk is, maar niet tevens voor anderen zoeken uit te maken, wat nog als zuiver Nederlandsch kan beschouwd worden en wat niet. Dat is een uiterst moeilijk vraagstuk, waarover zelfs taalbeoefenaars het nog lang niet eens met elkaar zijn. Matigen leeken zich daarover nu een al te beslist oordeel aan, dan zetten zij de deur open voor een eindeloozen twist over kleinigheden, die menigeen van het A.N.V. afkeerig zou
kunnen maken.
Vrij wat belangrijker strijd dan over bastaardwoorden heeft het Verbond te voeren in het belang van de Nederlandsche taal, een strijd die echter meer buiten de grenzen van ons vaderland gestreden wordt, dan daar binnen. Wij voor ons kunnen tevreden zijn. Aan het Hof en in de aanzienlijke kringen wordt tegenwoordig niet meer Fransch gesproken, dan voor het onderhouden der diplomatieke betrekkingen