Loyaal.... tegenover wie?
Een Nederlander geeft in de South African Nation zijn indrukken uit Zuid-Afrika weer onder het opschrift ‘Loyalty to whom?’
De Engelschen daar vinden, dat de Nederlandsch sprekende Zuid-Afrikaner niet loyaal is tegenover Groot-Britannië en het rijk. Hij is een ‘racialist’. een republikein, zoo niet inderdaad een ‘rebel’. Hij moge Engelsch spreken, hij droomt van onafhankelijkheid, wil het onaangename verleden niet vergeten, hij houdt vast aan het Afrikaansch en wat erger is, hij wil den trotschen Brit die taal opdringen.
De sehr. heeft deze Britsche verwijten nooit goed begrepen. Voor wie de geschiedenis van Zuid-Afrika kent, is het zelfs bevreemdend, dat er zooveel loyauteit is.
Men denke zich eens een Britsche gemeenschap door verovering onder Duitsch bestuur gebracht. Zou daar van een dergelijke loyauteit sprake kunnen zijn?
Dat is niet alleen te verklaren uit het Duitsche ‘Junkertum’. De maatregelen van Somerset en Milner waren niet veel beter en ‘zelfs thans leeft er nog, geloof ik, een type van Britschen ‘Junker’, dat, als het kon, de heerschappij van het Afrikaanderdom zou breken’, zegt de sehr.
Het was, meent hij, niet zoozeer de ambtelijke edelmoedigheid en wijsheid van Groot-Britannië, die ’Nederlandsch Zuid-Afrika verzoende met den band met Groot-Brittannië. Het was veeleer de milde geest der Britsche instellingen, de onweerstaanbare invloed van Britsche opvoeding, de macht en ondernemingsgeest van het Britsche kapitaal en zaken doen en lest best de slag, de wijze van geven en nemen door Britten en Afrikaanders in het leven van elken dag, die de vele afschuwelijke misslagen deden vergeten door Groot-Brittannië's misleide ‘empire builders’ daarginds begaan.
De Afrikaner is bereid het verleden te vergeten om der wille van een groote gemeenschappelijke toekomst, als er maar een werkelijk ‘partnership’ van beide rassen is, een verhouding waarbij beide in elk opzicht op gelijken voet worden behandeld.
Dat is al merkwaardig genoeg na zoo woelig en jong verleden.
De Britsche staatkunde heeft echter loyauteit wel moeilijk gemaakt. Het ontstaan van een gezond nationalisme, zooals men in andere Britsche bezittingen ziet, is belemmerd door den invoer op groote schaal van Britsche ambtenaren onder het Milnerbeheer. Een landverhuizingsstaatkunde van deze soort is ondenkbaar in Australië of Nieuw-Zeeland.
Als Nederlander vind ik het - zegt de sehr. - gemakkelijker een Brit te begrijpen, die Zuid-Afrika tot zijn vaderland maakt en zegt ‘South Africa First’ dan een Nederlandsch sprekend Zuid-Afrikaner, die met geestdrift praat over het Britsche Rijk en de Union Jack’.
Intusschen schijnt dit rassengedoe klein en lachwekkend, als men het vergelijkt met de reusachtige vraagstukken waartegenover Nederlanders en Engelschen zich in Zuid-Afrika geplaatst zien.
Daar is het kleurlingenvraagstuk; daar is de landverhuizing - die volgens sehr. door den Staat beheerd moet worden - en zooveel meer.
De tegenwoordige regeering tracht ten opzichte van die vraagstukken overeenstemming te bevorderen. Dat is de juiste weg.